Nog eene andere episode uit de zitting des divans van gis-
teren. Een arm oud man kwam met betraande oogen, in eene
smeekende houding, naar den Pasja op, om regt te vragen tegen
eenige Turksche Soldaten, die hem den dag te voren op den
grooten weg hadden ontmoet en zijne beide kameelen, zijne
eenigste bron van bestaan, hadden afgenomen, daar zij lastdieren
noodig hadden voor hunne goederen. Hij werd als een hond
van de voeten des Pasja’s weggejaagd. Een rijk ingezeten van
’Akka daarentegen, die veel geld op woeker uitleent, bragtmet
veel geschreeuw eene klagt in tegen twee arme Druzen-Sjech’s
van nabij gelegen dorpen, die niet in staat waren zijne woeker-
interest te voldoen. Of zijne klagt van een geheimen baksjiesch
was voorafgegaan weet ik niet; maarikzag, dat gestrenge straf-
toepassing tegen de Sjechs werd uitgesproken. Hoe waar is
het: // De arme spreekt smeekingen; maar de rijke antwoordt
harde dingen.” x)
Na drie vervelende uren in dit verblijf van ongeregtigheid
te hebben doorgebragt, keerde ik huiswaarts. Wat ik had
bijgewoond, trof mij. Ja Turkije, de mate uwer zondeishaast
vol: laat de mögen dheden van Europa, door eigen belang gedron-
gen, bedenken wat ze willen om uwe onafhankelijkheid te hand-
haven; laat ook menige dreigende oorlog met magtige staten,
die gij hebt beleedigd nog worden afgewend; de toestand waarin
gij thans verkeert, kan niet lang meer duren. Gij verteert uzel-
ven inwendig, en terwijl gij tot verbazing toe in evenwigt wordt
gehouden, door den naijver van de magten, die als zooveel zieh
neutraliserende krachten op u werken, de tijd' kan niet ver
meer af zijn, of gij zult de een of andere aanstoot geven aan
de partij, die u thans het meest beschermt, en van Gods wege
zult gij door hare hand het oordeel ontvangen, dat gij uzelven
hebt vergaderd.
Ook heden nog duurt het regenachtige weder voort, en ben
ik genoodzaakt als-een gevangene binnen ''Äkka's wallen naar
zonneschijn te wachten. Ik heb dezen morgen eene wandeling
gemaakt over de vestingwerken, waartoe de vergunning des
Pasja s en het geleide van een Turksch officier. en een kavas
noodig was. Wat voorzorg voor deze bouwvallige batterijen!
Ik moet er nogtans bijvoegen, dat mijne nieuwsgierigheid zeer
beleefdelijk werd voldaan. Signor d’a finsi vergezelde mij,
om mij een en ander optehelderen. De gezigten van Aklca s
wallen op de groote vlakte, de bergen van Oalilea, den Karmel
en de zee zijn fraai en uitgestrekfc. Wat de batterijen zelve
aangaat, zoo ontbreekt het er niet, aan gescheit. Niet minder
dan 320 stukken kanonnen van allerlei kaliber liggen aldaar
op hunne affuiten; daaronder zijn 23 groote mortieren, de
meeste met de inscriptien der in 1795 geborene Eransche Re-
publiek. Onder het lange gesehut zag ik verscheidene En’gel-
sche stukken. Yorm u evenwel geene te groote: gedachten van
deze vestingstatistiek. Het cijfer möge eene aanzienlijke kwan-
titeit te kennen geven, de kwaliteit der verdedigingsmaterialen
nemen er alle waarde van weg. Ook met betrekking tot dezen
zij het genofeg gezegd, dat ’Akka eene vesting is onder de
magt der Türken. Affuiten, door zon en regen meerendeeis
verteerd; kanonnen met gallen en gaten, en bedekt met dikke
korsten van koolteer; kogels in stapels verroest, en daardoor
niet meer van pas voor hun respectief geschut, overtuigen een
oppervlakkig beschouwer reeds, dat de stads wereld vermaarde vestingwerken
thans weinig meer vertoonen dan een uitdragerswin-
kel van oud geschut. Ik dacht of het misschien wel om die reden
wäre, dat niemand zieh dan met uitdrukkelijke toestemming
des Pasjas op de wallen mag begeven. Is het intusschen niet
opmerkelijk, dat Erankriglc s en Engelands arsenalen door ver-
schillende omstandigheden het geschut voor i deze wallen hebben
geleverd? Zoo moet dan Turkye in alles worden opgehouden
door de mogendheden der Christenen, wier onderdanen zij des-
niettemin nog altijd met blinde, dweepzieke vernedering behandelt.
De vestingmuren zijn na, het, bombardement van 1841 door
Engelsche Ingenieurs ten deele hersteld of vernieuwd. Het ver-
dedigingsstelsel van ’Aklca is echter , zoo als het nu bestaat,
zwak, zijnde een mengsel van fortificatien uit bijna alle tijd-
vakken. De muur längs de zee is met ondergrondsche ma-
gazijnen voorzien. De officier die mij geleide, wees er mij
de plaats waar napoleon het eerste den bestormden wal.be-
klom, en, eenige eilen ten zuiden van den in ruine : gevallen
vuurtoren, die waar de twee eerste Engelschen iii 1841 de
vesting hebben bestegen.
Toen ik-alles gezien had, fluisterde Signor einzi mij in, dat
ik den officier en den kavas ieder een baksjiesch had te geven
14