de Maagd maria van Nazareth gedurig kwam om te aanbid-
den, deze zullen wij u gaarne trachten te toonen door onze
gidsen, die met de localiteiten wel zijn bekend.
Wij volgden Padre Carlo door de lange gallerijen en in de
nette zindelijke kamertjes, die er bij wij ze van cellen op uit-
komen, en waar het niet aan schilderijen van heiligen en portretten
van Pausen ontbreekt. Daarna bezochten we de koe-
pelkerk in het midden van het gebouw, en nadat de eerwaarde
pater eerst een paar // schiet-gebedekens ” had opgezegd, geknield
liggende voor het altaar-choor, eene devotie die wij met //ket-
tersche koelbloedigheid” stonden aan te staren, geleidde hij ons
met eene waskaars naar de zoogenaamde e lia ’s~spelonk_, onder
het hoog altaar. Het is een der honderde groote gaten van
het kalksteen-gebergte; hamer en bijtel hebben het in eenen
eenigzins Vierkanten vorm, als een klein kamertje, bijgewerkt.
Boven het altaar staat een houten pop, grof bewerkt, die de
Profeet moet voorstellen, en met rozenkransen is omhangen.
j— Hetf doet mij innig leed mijne heeren! zoo ging Padre
carlo voort, dat ik u in deze kerk geen fraaijere schilderijen
kan toonen, dan de weinige hier opgehangen, die daarenboven
voor kenners geringe kunstwaarde hebben. Maat mijne laatste
collecte-reis in Europa heeft mij geene genoegzame fondsen op-
gebragt, om in deze behoefte onzes tempels te voorzien. Ik
hoop op eene volgende reis gelukkiger te zijn.
Wij bleven hem het antwoord op de schilderijen schuldig.
Ik zag duidelijk, dat Dr. kalley er mee verlegen was; en
wat mij betreft, zoo had ik ook geen woord gereed, geschikt
om den vriendelijken monnik te beduiden, dat al zulke schil-
derijenpraal in eene kerk, alleen geschikt is om de gedachten
van het wezenlijke, waarvoor men in Gods huis komt, af te
leiden. Ik zou dit klaar en eenvoudig genoeg hebben kunnen
te kennen geven; maar vreesde daarmede welligt den armen
dwalenden broeder te zullen krenken, hetgeen mij bij zijne zeer
groote beleefdheid van harte leed zou geweest zijn. Aan den
anderen kant kon ik hem ook niet met een goed geweten over
zijne schilderijen, de tegenwoordige zoo wel als die hij er in
de toekomst hoopte bij te krijgen, complimenteren. Wij 'zwegen
dus stil, en vroegen hem ontwijkender wijze naar eenige bouw-
kundige bijzonderheden. En deze vragen voldaan zijnde:
— Van welkjaar rekent gij de stichting uwer orde, goede Pater?
— Maar mijne heeren ! hemam hij met eenen glimlach, die
zoo veel wilde zeggen als: hoe, weet gij dat niet; hoe kunt
gij zulk eene vraag doen? De Profeet e l ia zelf is immers de
heilige insteller der Karmeliter-broeders geweest; en onafgebro-
ken heeft deze broederschap de lange reeks van eeuwen van
hem tot op onzen dag doorgemaakt.
Geen wonder zulk een antwoord te ontvangen! Niet minder
dan zeven Pausen, als s ix tu s V, Johannes XXII, J ulius IH ,
PIUS V,: GREGORIUS IX, SIXTUS VI en CLEMENS VIII hebben,
zoo verhaalt d a p p e r , bij brieven aan de Karmeliten hunnen
afkomst van e l ia bevestigd, en spreken van hen op deze wijze :
//Die als een spiegel en exempel van godsdienst in liefde blin-
//ken, en de erfelijke navolging van de heilige Profeten e l ia
// en e l isa , die de heilige bergen, neffens de bron van e l ia be-
//woond hebben, bezitten.” //Waarover six tu s V,” zoo gaat
da pper voort // aan deze orde heeft toegestaan El ia en e l isa
//als beschermheeren en voorstanders van dezelve te eeren; te
//weten met feestdagen hen te eeren en te vieren, en bijzondere
//kerkediensten en pligten te hunner gedachtenis op te zeggen.
//De Karmeliten worden ook broeders van st. maria van Karmel
//genoemd, uit oorzaak zij maria als eene bijzondere bescherm-
” ster dezer orde eeren, en haar ter eere eene kapel op dezen
// berg gesticht is.”
Wij bedankten Pater charles voor zijn gastvrij onthaal,
koffij en likeur, een staaltje van hetgeen ons stond te wachten
indien wij van de aangeboden herbergzaamheid hadden gebruik
gemaakt. Doch wij verkozen onze vrijheid te Khaifa boven
het onthaal onder de broederschap, gaarne crediet verleenende
aan den algemeenen roem des kloosters, dat het de beste herberg
is van geheel het Heilige Land. Ook den aangeboden
gids naar de quasi heilige plaatsen en spelonken van e l ia en
e l isa sloegen wij beleefdelijk af, daar wij aan de legenden
reeks van dit gebergte geene genoegzame waarde hechten. Naar
de ruine van el-Mansourah, zeide Pater charles , kon hij ons
niet doen brengen, daar deze ruim 6 uren van het klooster is
verwijderd; maar als we ons naar het dorp Esfiëh wilden be-
geven, midden op het gebergte gelegen, zoo zouden wij geene
moeite hebben, om van daar gidsen naar Mansourah te be-
komen.
Deze weinig beteekenende narigten waren dan de gansche