ons laat vertrek van Beyrout had gemaakt. Met blijdschap
zag ik de groöte Vierkante huizen, het op eene hoogte gelegen
landkasteel en het met een steenen brug uitgebouwde waterfort
van Sidon grooter worden. Aan de linkerhand seed ik längs
de hooge tamarisk-boomen, waarachter de beroemde Sidonsche
tuinen zijn gelegen. Onder hunne schaduw stonden eenige
vaartuigen in reparatie.
Door mijn’ vriendelijken gastheer uitgenoodigd bij hem mijn’
intrek te komen nemen, reed ik om den oostelijken stadsmuur,
längs het fraai belommerde Mohammedaansche kerkhof, naar de
Z.O. poort der stad; daar Mr. Thomson hier digt bij woont,
en ik gaarne den gevaarlijken rid onder de läge booggewelven
in de straten wilde vermijden. Maar de zon was reeds voor
een half uur onder gegaan: de poort was gesloten. Ik klopte,
en kreeg ook wel antwoord, maar een Arabisch antwoord, dat
ik niet verstond. Ik klopte nog eens; een antwoord met stem-
verheffing volgde weder; maar wat ik klopte en wat de stem
van binnen ook hernam, de poort was en bleef gesloten. Ik
ken die Turksche quasi-veiligheidsmaatregelen nog niet, die
vorderen dat overal de stadspoorten met zonsondergang gesloten
worden. Ik wist een oogenblik niet, wat te beginnen.
Het begon donker te worden. Yousoue was nog achter. Mijne
goederen misschien nog naauwelijks half weg. Buiten blijven
staan, dat ging ook niet. Gelukkig kwam een oud man, die
mij uit de verte zag staan, naar mij toe, beduidde mij iets,
waaruit ik opmaakte dat de noordelijke stadspoort nog open
was en dat ik dien moest inrijden, en voegde er toen vragen-
derwijze //baksjiesch” bij. Ik knikte van ja, en tien minuten
later was ik ten minste binnen. Däär was alles echter nacht
onder de naauwe, läge massieve straatgewelven. Een enkele
voorbij ganger zwierf nog met een papieren lantaarn rond, en
bij dat licht zag ik juist zoo veel om mijn gevaar te leeren
kennen, van mijn hoofd te barsten te stooten, indien mijn paard
niet in den goot bleef loopen midden in de straat. Ik bukte
zoo veel voorover als ik konde en haalde niet eer ruim adern
voor mij de oude man aan een deurtje deed stil houden met
de woorden //Haida beit Chawadsja Thomson.'”
— Dit is het huis van den heer T.
Zoo deed ik mijne intrede in het koninklijke Sidon.
21 Becember.
Ik had mij den winter in dit land toch zoo erg niet voor-
gesteld. Sedert mijne aankomst alhier regent en stroomt het
uit het Westen en Zuidwesten onophoudelijk. Slechts nu en
dan breekt de ochtendzon eens door; de lucht schijnt dan een
oogenblik in rust te zijn, om echter weinige uren later in
verdubbelde woede met onweer en slagregens op te steken.
Dien ten gevolge word ik veel langer te Sidon opgehouden
dan ik had kunnen denken, en nog schijnt er geen uitzigt op
beter weer. Men zegt mij echter dat, wanneer de vroege
regens hier voorbij zijn, de stormen soms door 8 of 14 ach-
tereenvolgende dagen van mooi weder worden afgebroken. Zoo-
dra mij de gelegenheid günstig is, hoop ik naar Häsbeiya te
o-aan, een groot vlek aan den westelijken voet van den Hermon,
twee dagreizen van hier gelegen. Te llasbeiya entspringt de
Noordelijkste tak van den Jordaan. Het blijkt mij een zeer
geschikt centraalpunt te zijn voor mijne opmetingen van dat
gedeelte des lands. Dr. kalben heeft mij geschreven, dat hij
derwaarts ontboden is bij den inlandschen zendeling w o r ta b e t ,
die er aan het hoofd staat der kleine nog jeugdige Protestant-
sche gemeente. Zijn voornemen is, om zoodra het weder het
maar eenigzins toelaat, daarheen te reizen. Ik hoop er hem
dus te vinden. Intusschen begin ik te vreezen, dat ik veel
minder van zijn reisgezelschap zal kunnen genieten dan ik nnj
aanvankelijk had voorgesteld. Dit heeft mij bewogen mij van
eenen dragoman te voorzien; ik bemerk iederen dag meer, dat
ik mijne opmetingen onmogelijk zonder hulp van een tolk
kan volbrengen. Ik schreef daarom aan n ic o la , of hij zieh
in die kwaliteit aan mijne geprojecteerde reis wilde verbinden.
Hij heeft nog nooit als tolk gereisd; maar mij dunkt dat hij
yoor zulk een werk geschiktheid heeft. Ik heb hem te Bey-
rout in meer dan een opzigt günstig leeren kennen. Zijn antwoord
per brief of in persoon wacht ik morgen. Hij heeft tevens
in last, om naar een ander bediende om te zien: wantyousoue
ligt sedert eene week met rhumatisme te bed, en de geneesheer,
onze waarde en waardige Br. van d ijc k verklaart hem niet m
staat te zijn de reis naar Häsbeiya, mede te maken. Er komt in
mijne omstandigheden veel op een goeden bediende aan, enhet
blijkt, dat zoodanig persoon hier uiterst moeijelijk te vinden is.