heeft te danken. O, dat christus bruid, de gemeente zijner
geloovigen., bij Karmels top vergeleken, nimmer eene wildernis
worde gelijk dezen berg!
Van Ddlieh bereikten wij spoedig Esfieh, omringd door uit-
gestrekte olijftuinen, op een der hoogste punten van den berg.
Slecbts eenige vlakke toppen ten W. van het dorp verheffen
zieh nog hooger, misschien tot om of nabij de 1800 voeten.
Esfieh ligt, volgens de metingen der Engelsche Ingenieurs in
1841, 1728 voet boven de zee. Hebben de uitmuntende ge-
zigten van (niet op) den Karmel nog iets met zijne heerlijk-
heid te maken, dan bezoeke men Esfieh. Ik durf niet beweren,
dat mijn gezigt mij in de ver af gelegen bergen niet bedroog;
maar ik meende behalve de erfdeelen van Dan, Simeon en Düben,
iets van al de overige negen stammen van dit punt te
onderscheiden. Niet omdat Esfieh zoo hoog, maar omdat het
zoo vrij en door andere hoogten onbelemmerd is gelegen, zijn
de gezigten van hier zoo uitgebreid en schilderachtig tevens.
Van de //groote zee” gaat het oog längs 'Äkka en ’Äkkcüs
groote vlakte met hare noordelijke kaap Nakhourah en hare
boschrijke bergen ten oosten. Ver, zeer ver verheilen zieh de
toppen van den Hermon en Libanon, wier sneeuwtoppen schit-
teren tegen den blaauwen hemel. Aan den voet ligt de groote
vlakte van Jizreel of Esclrelon, met die merkwaardige bergen
van Nazareth en Gilboa waar tusschen zieh den Tabor en het
kleine Hermon-gebergte' verheilen. Nazareth zelf ligt in eenen
bergkom verborgen; Enäor, Nain, Jizreel en Jenin, zijn allen
zigtbaar; ook Um-el-fahm, een groot dorp in het boschrijke
gebergte onmiddelijk ten ZO. des Karmels.
De Sjech van Esfieh ontving ons met groote minzaamheid en
gastvrije hulp. Hij wilde ons niet toelaten om ergens anders
dan in zijne woning intrek te nemen voor den nacht; want,
zeide hij, als gij el-Mohhraka voorbij zijt, hebt gij geen ge-
schikt nachtverblijf, längs den door u voorgenomen koers, dan
te Jenm, en dat is te ver om heden nog te bereiken. Wij
namen dan zijne gastvrijheid dankbaar aan, en na een paar zijner
dorpelingen, twee fiksche Druzen, als gidsen verkregen te
hebben, reden wij naar el-Mohhraka door. De afstand van
Esfieh tot daar is ruim anderhalf uur, steeds over golvend
tafel-land, dat met denzelfden rijkdom van woeste boomen en
.•struiken bedekt is, als wij in het meer westelijk gedeelte des
Karmels hadden aangetroifen. De //verbrande plaats” moet in
vele jaren niet zijn bezocht, zelfs niet door de inlanders; want
toen wij digt bij den rotstop gekomen waren, waarop onze gidsen
ons het gezöchte punt aanwezen, moesten ze eerst eene
opening tusschen de struiken kappen, door welke wij de plaats
hadden te bereiken. Is het niet vreemd, dat het belangrijkste
gedeelte van den Karmel zoo door de reizigers wordt verzuimd?
In het welvoorziene Karmelieten klooster houdt men zieh gaarne
een paar dagen op, om zieh van de geledene reisvermoeijenissen
wat te hersteilen; maar de plaats waar die eeuwig gedenkwaar-
dige oder an de plaats vond, wordt niet onderzocht. Toch ont-
breekt het niet geheel aan bekendheid met dit punt; want ik
vind in de beschrijvingen van meer dan een reiziger, dat het
hun gezegd is geworden //op den ZO. hoek des Karmels wij st
men de plaats aan, waar e l ia ’s offer door hemelsch vuur werd
ontstoken.” De Engelsche Ingenieur-oflicier symonds heeft el-
Mohhraka zelfs tot een zijner observatie-punten gekozen; maar
het weinige wat van den arbeid diens verdienstelijken man’s
is bekend gemaakt, laat ons omtrent zijne onderzoekingen van
deze piek, met betrekking tot de Bijbelsche geschiedenis on-
kundig. Wat ons betreft, wij werden door het Bijbelverhaal
van 1 Kon. XVIII tot de gedachte geleid, dat nergens anders
dan op Karmels ZO. hoek de bewuste offerplaats kon geweest
zijn. De opgaaf van el-Mansourah, als dit punt (volgens Pater
Ch a r l e s ) kwam ons twijfelachtig, maar niet onvoorwaardelijk
te verwerpen voor; de naam el-Mohhraka scheen van het wonder
der offerverbranding afkomstig, en de overlevering der Arabieren
is doorgaans meer te vertrouwen dan die van de Christen-inwo-
ners des lands, welke meestal napraten, wat hun doorLatijnen
of Grieken, vreemdelingen in hun midden, is verhaald geworden.
Beide plaatsen zijn echter niet ver van elkander verwij-
derd en daarom besloten wij beiden te onderzoeken.
Ziehier dan wat wij op de // verbrande plaats ’ zagen.
Eene rotsvlakte, niet zeer groot in omvang en geheel met
oud, knoesterig geboomte en digt in een gestrengelde struiken
bedekt. En in het midden van deze de ruine van een gebouw,
langwerpig vierkant, waarvan de voormuur met de deuropening
en de beide zijmuren nog gedeeltelijk staande zijn gebleven. De
groote gehouwen steenen doen aan een tijdvak denken vanhoo-
geren ouderdom dan dat der Kruisvaarders. Welligt was deze