gers, die Palestina van dders zijn ingetreden, b. v. van de
Egyptische woestijn, en die van de JWfe«-bergen naar Jaffa &i-
gaan, nimmer den lagen duingrond van Ramleh voor eene hoogte
zullen uitmaken. Maar er komt nog iets anders bij. Sommigen
willen zoo gaarne allerlei zaken bijbrengen om het krediet der
overlevering te bevestigen. De overlevering nu houdt Ramleh
voor het Arimathea van j o z e f j) ; en de naam Arimathea is een
vorm van Rama (hoogte), niet van Ramleh (zandig). Wel een
bewijs, hoe omzigtig men zijn moet met het identificeren van
plaatsen. Tot nog toe is ons // Arimathea, eene stad van Joden
onbekend.
Dr. ROBINSON heeft zieh veel moeite gegeven, om uit historische
opgaven aan te toonen, dat Ramleh eene stad is , eerst lang
na den dood des Heeren gebouwd. Hij meent genoegzamen grond
te vinden om hare stichting aan s o l im a n in het begin der 8.
eeuw toe te schrijven. Mij dunkt, dat deze geleerde reiziger de
kwestie voldoende heeft beslist. En gij, mijn viend! gij kunt niet
van mij verlangen, zijne argumenten nog eens op te disschen.
Genoeg, wij houden het voor bewezen, dat Ramleh eene Sara-
ceensche stichting is, die in de oorlogen der Kruisvaarders een
aanzienlijke rol gespeeld heeft, herhaaldelijk verwoest en weder
opgebonwd is geworden, en thans sedert honderde van jaren het
hoofdstation heeft gevormd van de bedevaartgangers naar Jeru-
zalem.
De avond was heerlijk, toen ik Ramleh naderde. In de verte
lagen de Juäea-lergen, die hoe langer hoe blaauwer werden,
naar mate de zon daalde. Het land was groen van gras en
bont van bloemen; de boonenvelden vervulden de lucht met
hunnen geur; de olijfboomen waren vol gekweel van allerlei
vogelen; de leeuwerik zong en klapwiekte nog onvermoeid in
hooge sferen; en de ooijevaar stapte nog trotsch daar henen. Ram-
leRs minarets traden door het geboomte te voorschijn: er zijn
er velen, en een is er, die op een kleinen afstand van het
vlek afzonderlijk staat. Uit de verte zou men denken geen
Oostersche stad voor zieh te hebben: want deze minarets zijn
of van oorspronkelijken of nagevolgden Westerschen bouw, en
ook sommige der moskeen toonen door hunne schuinsche daken
niet door Oosterlingen te zijn gesticht, maar veeleer zoovele
kerken geweest te zijn, in de dagen toen het Christendom het
gezag over Palestina in handen had.
De aangename indruk van Ramleh op eenen afstand gezien
werd weldra weggenomen; door menigten van melaatsche bede-
laars aan den weg, door straten, die veeleer riolen moeten
genoemd worden, tusschen puinhoopen en ingestorte hüizen
links en regts geraakte ik aan het Latijnsche klooster. Ik had
het te Jaffa zeer hooren roemen, en mij daarom op Dr. kavat’s
aanbeveling met geene mondbehoeften voor de reis naar Jern-
zalem bezwaard. De magere Superieur ontving mij ook zeer
beleefd; maar de ondervinding in dit klooster, het eerste waar
ik mijn intrek nam, heeft mij doen besluiten om het tevens
tot het laatste te maken. Verbeeld u, men bragt mij in eene
der cellen, een zindelijk kamertje, uitkomende op eene boven-
gallerij en van een goed bed, stoel en tafel voorzien. Goed
en wel. Maar terwijl het in dit land eene gewoonte is om met
zonsondergang het middag- of avondmaal te nuttigen, zag ik
met verwondering de duisternis toeriemen, zonder dat iemand
mij kwam waarschuwen: //chawadsja tfaddel” (zooveel als: mijn
heer, het eten is opgedischt). Ik wachtte nog een nur, bijna
flaauw van hohger; toen luidde de klok. O, dacht ik , dat is
de etensbel; maar ja wel, een, twee, drie, vier paters liepen
mij haastig voorbij, niet naar de eetzaal, maar naar de avond-
godsdienstoefening.
— Wanneer wordt er dan toch gegeten ? vroeg ik eindelijk
eenen monnik, die in eene cel nevens mij gelogeerd was en
nu mede tot het gebed ijlde.
— Essen ? hernam hij met verwondering — essen ? man est
ja nicht nun. Es sind Eastetagen!
— En moeten alle reizigers de vasten med maken P
Hij bleef mij het antwoord schuldig en spoedde voort van
den ketter. Misschien dacht hij mij een gruwelijk mensch:
op bedevaart naar Jerusalem; in de vastentijd te Ramleh’, en
dan nog ongenegen om te vasten!
Ik zond nu mijn jongen naar de bazaar, maar ook die kwam
met geen betere boodschap opdagen. De bazaar was gesloten.
Er wordt na zonsondergang geen brood meer verkocht. Hij
had een nur lang rondgedwaald en kwam onverrigter zake
terug. Het eenige, wat mijne cantine mij heden kon aanbieden,
was het laatste overschot uit de koffijtrommel en een weinig