geen moeijelijkheden meer terug deinzen. Maar nogtana wordt
het mij donker wat ik doen moet. Naauwelijk heb ik hier
mijne opmetingen weder begonnen, of ik verneem dat de Belad-
Besjarah in zulk eenen staat van gisting is, dat het een roe-
keloos waagstuk zou wezen, mij derwaarts onder de fanatieke
Matawileh’s te begeven. Een waarschuwende vriendenbrief van
broeder Thomson komt het xnij van Sidon bevestigen. Onlangs
is namelijk door den Sultan eene algemeene conscriptie in dit
land bevolen, hier eene geheel nieuwe zaak, die de harten met
bekonrmering, maar met verzet tevens heeft vervuld. Zoo min
tamer-b e g , als zijn mede-gouverneur hamed-e l -beg van Tibnin,
is in staat geweest de bevelen dienaangaande te gehoorzamen.
De militaire Pasja van Beyrout is daarop met een tweehonderd-
tal troepen naar Tibnin getrokken. De sjechs der verschillende
onderhoorige dorpen zijn er alle ontboden, en de conscriptie
moet er met geweld worden doorgedreven. De moeders zullen
het land met. hare jammerkreten vervullen, als de geliefdezonen
welligt voor altijd van hare harten worden weggevoerd, en de
zonen moeten hunne akkers aan het wild gedierte ten prooi
laten, en hunne nog kortelings gehuwde vrouwen en zuigelin-
gen aan verlatenheid en verkwijning. Reeds van der jeugd af
door het fanatismus met wrok vervuld tegen alles wat geenMa-
tawileh heet, maar het allermeest tegen ongeloovige honden, zoo
als ze de Christenen noemen, weinig of nimmer in verkeer geweest
met Europesche reizigers, belooft mij de reis onder de
bevolking der Belad-Besjarah levensgevaar. Mijn muilezel-
drijver heeft reeds geweigerd mij derwaarts te volgen, in weer-
wil van het te Sidon voor de geheele reis gemaakte contrakt,
waarbij bedongen is , dat hij met mij in alle rigtingen het land
zal doorreizen tot aan Jeruzalem, tegen een loon van 10 piasters
per lastdier voor iederen reisdag en de helft voor iederen
dag dat wij zullen rüsten. Zal ik nu wegens het bestaande
gevaar de opmeting in den steek laten, (want uitstellen kan
niet, daar vooreerst het gevaar lang kan duren, en ten anderen
zal ik ook weldra in een verder gedeelte des lands werkzaam
zijn) of zal ik in weerwil daarvan vöortgaan en mij, vertrouwende
op den Heer, niet laten tegenhouden door een leger van quasi
voorzigtigheids-gronden, die zieh tegen zulk een besluit ver-
zetten? Het schijnt mij toe, dat ik alle bezorgdheid ter
zijde moet zetten, en den weg volgen, dien mijn arbeid mij
voorschrijft. * In den weg van pligtsbetrachting alleen kan men
op Gods bij stand rekerien , en hebben wij dezen, wat zullen
wij dan nog vreezen? Hij is magtiger dan al onze vijanden.
Zoo de Heer wil, hoop ik dezen dus van Tibnin te vervolgen.
Tibnin 19 Februarij.
Hebt j gij er wel eens over gedacht, mijn vriend! hoe toch
die voorzaal in het huis van den Hoogepriester er uit gezien
moet hebben? Ik meen die zaal, waar pe tru s zieh bij het ko-
lenvuur ;begaf tusschen de dienaars, en waar de Heer jeztjs ,
door dien vurigsten zijner discipelen tot drie maal werd verloo-
chend? t Ik geloof, dat de groote holle, overwelfde zaal in de
kasteel-ruine. van Tibnin, van waar ik dezen zit te schrijven,
naast een vuur van houtskolen, dat men om de koude heeft
aangelegd, er mij eene niet ongelijkende schilderij van oplevert.
Overeenkomstig de Oostersche inrigting is bij het inkomen der
deur een gedeelte der zaal — die met niets zoo veel gelijkenis
heeft als met het keldergewelf van een onzer deftige groote huizen —
afgescheiden door een klein hekwerk, aan weiks beneden eind
de binnenkomenden hunne muilen nederzetten, om daarna bloots-
voets het hooger eind, de eigenlijke audientie-plaats, op te
treden. Het eerste deel is een halve voet lager dan het tweede.
Toen ik hier eergisteren avond binnentrad, zat deze zaal vol
van allerlei slag van volk, medegekomenen met niet minder dan
60 sjech’s van de verschildende dorpen der Belad-Besjarah,
die juist hun avondmaal genuttigd, en nu het overschot aan deze
geringeren overgelaten hadden, eene Oostersche gewoonte, die
ik al meer hier en daar heb opgemerkt. De laatste rijstkorrels
en fragmenten van het daarin gekookte geitenvleesch vonden
juist hunnen weg naar de hongerige magen, toen een paar be-
dienden van hamed-e l -b e g , op bevel van diens zoon, met be-
zems den ganschen hoop opjoegen, de groote algemeene eet-schaal
wegnamen, al vegende een wolk van stof van den grond deden
oprijzen , als in hetzelfde oogenblik. haastig eene groote matne-
derleiden, daarop een vuil Turksch karpetje spreidden, naast
de holte in den muur, waarin houtskolen gloorden, daarop nog
een paar kussens plaatsten, en eindelijk den binnengekomen
Europeschen vreemdeling verzochten plaats te nemen, terwijl