ruine eene der menigvuldige kerken en kapellen, die de zeer
devote Keizerin h e l en a op alle heilige plaatsen des lands deed
stichten; en als dan ergens op deze rotsvlakte e l ia ’s altaar ge-
staan heeft, dan is het natuurlijk om te denken, dat het juist
daar was, waar de plaats van aan bidding werd gebouwd, dat
is, binnen deze nu nog aanwezige muren.
Onder de schaduw van eenen grooten eik neérgezeten, sloegen.
wij nog eens 1 Kon. XVIII op, en onderzochten, hoedanig de
loealiteit der offer an de moet geweest zijn, om met het Bijbel-
verhaal overeen te stemmen. Volgens vers 19 en 20 was het eene
plaats, groot genoeg om eene zeer talrijke schare te bevatten. El-
Mohhraka, moet er destijds volkomen toe bekwaam geweest zijn,
ofschoon nn met woeste ruigte overgroeid. Eene meer geschikte
plaats dan deze hoogte, ron dom welks zachte glooijingen de duizen-
den van Israel geschaard hebben kunnen staan, kan men zieh
moeijelijk voorstellen. Aan den kant van de Esdralonsche vlakte
loopt de rots met eenen bijna loodregten muur van meer dan 200
voeten hoogte plotseling naar beneden. Dáár was dus geene ruimte
voor de aanschouwende menigte; maar daarentegen maakt deze
muur dit punt over de geheele vlakte en van alle omringende bergen
zigtbaar, zoodat degenen die achter gebleven waren en niet
tot den Karmel opgeklommen, ook nog op eenen grooten afstand
getuigen van het hemelsch vuur konden zijn, dat op het altaar
nederdaalde. Volgens vers 30 moet er reeds te voren een altaar
gestaan hebben; want //e lia heelde het altaar des Heeren, dat
verbroken was.’’ Het is wel bekend dat zulke altaren steeds op
de zeer in het oog loopende hoogten werden gebouwd. Op den
geheelen Karmel is geen punt, meer in het oog vallend, dan
de naar het oosten zoo plotseling afgebrokene rotshoogte van
el-Mohhraka. Vers 31 en 32 verwijzen naar eenen rotsachtigen
bodem, waar steenen gevonden werden , die tot den opbouw des
altaars dienden, en waar de steenen nogtans zoodanig los of met
eene dünne aardlaag overdekt waren, dat er//eene groeve” rondom
het altaar kon gemaakt worden, tevens echter niet zoo los van
zand of aarde, dat het daarin gegoten water er door werd ingezogen.
De plaats, die wij bezochten beantwoordt daaraan
geheel en al; een rotsachtig terrein, met groote losse rotsbrok-
ken genoeg in het rond, en tevens geschikt tot het spoedig
maken eener groeve. Nu komt de groote zwarigheid aan, waar-
over geloovigen en ongeloovigen, die deze plaats niet hebben
bezocht, zijn gestruilceld, namelijk: het water. Van waar heeft
e l ia zooveel water kunnen bekomen, om het bij kruiken vol over
het offer en het altaar te gieten, // zoodat de groeve er van werd
gevuld,” in eenen tijd dat, na eene driejarige droogte alle ri-
vieren en beken des lands waren uitgedroogd, en de Koning in
eigen persoon en zijn hofmeester in verschillende rigtingen het
land waren doorgetrokken om te zien of er ergens nog waterfon-
teinen gevonden werden en gras, opdat de paarden en muil-
ezels in het leven mogten worden behouden (vers 1 -—6) ? Om
deze zwarigheid uit den weg te ruimen, hebben sommige vrome
reizigers, wier verbeelding sterker was dan hun oordeel, gezegd:
o ! dat water, wel, het spreekt van zelf, dat werd uit de zee
gehaald. Maar minder godsdienstigen, die echter Verstands genoeg
bezaten om in te zien, dat de plaats waar e l ia offerde
niet aan de zeezijde kon geweest zijn, hebben teregt aange-
merkt, dat het van. ieder ander punt des Karmels, dat meer
binnen ’s lands gelegen is , wegens den grooten afstand van de
zee, onmogelijk wäre, om van het altaar naar het strand, op
eenen achtermiddag heen en weder te gaan, veel meer nog
om zulks 3 malen te doen, gelijk het in vers 34 uitdrukkelijk
staats vermeld. Zulken dan hebben die ongerijmde verklaring
verworpen; zonder nogtans zelve tot eene betere oplossing der
zwarigheid te komen; en dit heeft ongeloovigen in hunne be-
vooroordeelde overijling doen beweren, dat het Bijbelverhaal een
verdichtsei is, juist zoo als het in hunnen kraam best te
pas kwam. Dr. K. en ik stonden inderdaad voor de moeije-
lijkheid stil. Wij zagen geene bron, en toch waren wij over-
tuigd, dat hier de plaats moest geweest zijn; want het is het
eenige punt van den geheelen Karmel waar e l ia zoo digt aan
de beek Kison, (toen uitgedroogd), kon geweest zijn, dat hij
de Baalspriesters derwaarts kon afvoeren en slagten, weder naar
den berg opklimmen en om regen bidden, alles in het körte
tijdsbestek van dienzelfden namiddag, nadat de Heer door zijn
hemelsch vuur betoond had God — en alleen God te zijn
(zie vers 40—44). El-Mohhraka is 1635 voeten boven de zee
verheven, en misschien 1000 boven den Kison. Deze hoogte
kan op en afgeklommen worden in den körten tijd, dien de
Schrift er voor open laat. Maar hoe verder men zieh naar
het midden des bergs begeeft, hoe hooger men boven den Kison
stijgt, dewijl de Karmel zieh daar meer verheft en de vlakte
16