heid is het, dat de gewetenlooze despoten, die met zulk eene
boete worden aangeslagen, soms van deze gelegenheid gebruik
maken, om van hunne onderdanen eene nog veel grootere som
af te persen dan gevorderd wordt, opdat zij met hetgeen te
veel is, dan hun eigen zak mögen verrijken. En deze dingen
geschieden openlijk! »
Verwondert het u, mijn vriend! als ik u zeg, dat ik dik-
wijls met de grootste blijdschap in de nieuwsbladen zie, hoehet
gebied des onderdrukkers meer en meer zijne instorting nadert.
Wie zal zieh niet verblijden, als de Heer opstaat om wraak te
oefenen over het bloed en de tränen zijner ellendigen. O
Palestina l Palestina! hoe zwaar is de vloek, die u getroffen
heeft. De hemel en de aarde zullen juichen als de Heer uwe
gevangenis wendt!
Deze morgen vroeg kwam de trouwe broeder Thomson bij
mij. Hij was reisvaardig en had zijnen grooten Syrischen mantel
reeds om.
—1 Het is heden de vierde dag, mijn vriend! zeide hij, se-
dert u alles is outnomen geworden, en de zaken, zoo als ze
»u staan, beloven nog weinig goeds. Hier blijven kunt gij
niet; ’t zou u ook geen stap verder brengen. Gij hebt al ge-
daan, wat in uw bereik lag, om het ontvreemde terug te krijgen;
maar zoo min uwe bezoeken bij den Emir, als de officieele brief-
wisseling, die gij met hem over de zaak gevoerd hebt, waren
van eenig günstig gevolg. Ook ik koester zware verdenking
omtrent h a n a h . Maar hij zal zieh zoo ligt niet laten ver-
schalken; want gisteren avond nog hoorde ik, dat hij een nieuw
verhoor in den divan had ondergaan, bij welke gelegenheid een
der oudste Emirs, om hem te vangen,: schriftelijke kwijtschelding
van alle straf, en vergunning om het gestolene geld te mögen
behouden, beloofde, indien hij slechts een bos kleine sleutel-
tjes wilde terug geven, die tot de vermiste voorwerpen behooren.
Maar hoe slim de divan ook wezen mögt, han ah ’s sluwheid
overtrof nog de hunne. Gij hebt te Hasbeiya dus niets meer
te hopen. Voor het oogenblik zijt gij wel is waar van midde-
len beroofd, om uwe belangrijke reis voort te zetten; doch geef
daarom den moed niet op. Schrijf aan uwe vrienden in Europa,
hoe de zaken staan, en wacht hun antwoord af, alvorens tot
eenen terugkeer naar Nederland• te besluiten. Misschien zal u
door den Heer hulp worden toegevoegd, van waar gij het niet
verwacht. Hij heeft immers duizende middelen daartoe in zijne
magt. Vergun mij u inmiddels mijne woning aan te bieden
als uw te huis. Gij zijt reeds half een lid van onzen familie-
kring geworden. De logeerkamer is u niet meer vreemd, en
wij allen zulleh ons beijveren, om uwe beproeving door onze
liefde te verzachten. Mijn dienstwerk roept mij thans naar Ibl,
twee uren van hier; wilt gij u heden avond daar bij mij voe-
gen, dan kunnen wij morgen gezamenlijk naar Sidon reizen.
Daar het weder ons nog eenige fraaije dagen belooft, is mijn
voornemen van Ibl over de bergen van Naflhali naar Bint-
yebail, de zuidelijkste der beide hoofdplaatsen van het • district
Belad-Besjarah te rijden, en van daar den weg in te släan naar
Tyrus, en zoo naar huis. Gij zult dan, ofschoon niet volgens
het plan dat gij u had voorgesteld, toch nog kunnen reizen
en onderzoeken, en zoo ik hoop niet zonder vrucht en genoegen.
Met stille, dankbare aandoening drukte ik den vriend de
hand; en kunt gij u eenigzins in mijnen toestand verplaatsen,
dan zult gij reeds bevroeden, dat het van binnen vrede was,
terwijl davids woorden de mijnen werden: //Immers is mijne
ziel stil tot God; van Hem is mijn JieiV *). Ik weet wel // de
vrede Gods, die alle kennis te boven gaat” is niet zoo zeer
het uitvloeisel van de leidingen zijner voorzienigheid, als wel
van het geloovig erkennen en kannemen van Gods vergevende
liefde in Ch r is tu s . Maar evenzeer als in iedere donkere voor-
zienigheidsbedeeling het zwakke hart tot twijfelen verzocht
wordt, zoo vindt de neergebogen ziel ook in iedere uitredding
in dit leven een waarborg voor de liefde van je zu s , die eeuwige
zaligheid aanbrengt, terwijl zij met manoach uitroept: //zoo
de Heer lust had ons te dooden, Hij had ons dit alles niet
getoond, noch ons om dezen tijd laten hooren zulks als dit is” 2).
Terwijl ik deze regelen schrijf, is nicola bezig mijne ont-
redderde zaken bijeen te pakken. Hij moet mij verlaten, gelijk
ook mijn bediende; want ik heb geene middelen meer om hen
in dienst te houden. Het heengaan van n icola spijt mij vooral.
Hij heeft mij trouw en met genegenheid bijgestaan. De Heer,
hoop ik, zal het tegenwoordige leed ook hem tot zegen doen
gedijen.
Dr. kalley zond, juist op den dag dat de diefstal plaats