naar Oostersche wijs met een punt in het gewelf toeloopend.
Slechts een weinig hooger op wordt het water door een grooten
steenen dam gekeerd en gedeeltelijk door eene waterleiding af-
gevoerd, om daarmede de räderen van een paar korenmolens in
beweging te brengen. Nog eenige roeden boven dezen dam is de
kom of bron, waaruit het water van onder steil uitstekende rotsen
opborrelt. Het ziet er nit klaar, helder en donker van kleur,
een bewijs dat het dieplood in die kom vele voeten zou kunnen
zakken. Nogtans bleef er mij iets onduidelijks over, ik zag
n a.mp.1ijk het rivierwater nog veel hooger afkomen, zoodat ik
in "het eerst twijfelde, of ik mij wel bij de regte bron bevond.
Maar men leide mij uit, dat de stroom, die ik boven de bron
uit het NO. zag afkomen, slechts een winterstroom is, die zieh
in dit jaargetijde van Rasjeiya af, waar hij begint, als eene niet
onaanzienlijke beek of kleine rivier vertoont, en zelfs meer water
aanvoert dan de Hasbani-bron zelve, maar desniettemin in
den zomer geheel opdroogt, en alsdan de eigenlijke bron duidelijk
zigtbaar laat. Aan alle zijden is de hier nog kleine
stroom door heuvelen ingesloten, terwijl hij zieh tusschen een
bosch van wilgen en oleanderstroiken- heenkronkelt, over eene
läge bedding van zand en kleine rolsteenen, die het water
met duizende flikkerende rimpels doen opschuimen. Het grijze
wintergroen zou aan het tooneel iets melancholisch bij zetten,
zoo niet de slanke sycomoren, de geliefkoosde gezellen van
Palestinas rivieren, nog genoegzaam bruin-geele bladeren be-
hielden, om de eenzelvigheid van kleur op het schilderachtigst
te breken. Zoo kabbelt de beek ruim een uur afstands voort,
met eene breedte, die tegenover de Hdsbeiya-geul, ongeveer
50 voeten zal bedragen; allengs vermeerdert deze breedte, met
vele kronkels tusschen een heerlijk bosch van wild rivier-ge-
boomte en tamme olijftuinen door, tot een klein half uur voor bij
de groote chän, die de chän van Hdsbeiya wordt genoemd,
ofschoon bijna een i uur van daar gelegen. Päär valt de Wadi-
et-Teim met eene sterke daling nederwaarts, eerst tusschen eenige
geisoleerde heuvels, op wier toppen de dorpen Rasjeiya-el-fochar,
Kefr-Hemmem, Ibl, Churbi en Chiern zijn gelegen, en daarna
meer als eene golvende vlakte afloopend naar het groote moe-
ras aan de N. zij de van Meroms meer. Dö Jordaan volgt den
loop der wadi met eene steeds dieper wordende geul. Bij den
brug Jisr-es-Souk, de tweede van bovei/ af gerekend, even ten
zuiden der chän, ziet men zwartbruine lavablokken aan zijne
oevers te voorschijn treden; hoe verder zuidwaarts, hoe meer
de vulkanische breuk, die van het N. van Coelo-Syrie tot be-
zuiden de Hoode Zee voortloopt, zigtbaar wordt. ’t l s of het
land hier door de onderaardsche vuurkrachten met eene reusach-
tige scheur gebarsten is.
Als ik in het vervolg der reis er meer van te zien krijg, zal
ik er u meer van kunnen meedeelen. Is het intusschen niet
vreemd, dat noch j o z e p h u s , noch de schrijvers over het Heilige
Land van latere dagteekening, van de Hasbani-hxon, de voor-
naamste der drie Jordaan-fonteinen, als zoodanig melding ma-
ken1) ? Eerst de zendeling T h o m s o n beschreef haar uitvoe-
rig in het Eebruarijnommer 1846 der Bibliotheca Sacra, en
men beijvert zieh, zie ik, in onderscheidene boeken, om zijne
getrouwe. en levendige schilderij der localiteit over te nemen.
De beide andere fonteinen te Han en te Banias zal ik voor-
eerst nog niet kunnen bezoeken.
Hier moet ik nu de pen voor heden nederleggen. Weldra
meer; want ieder dag is thans rijk aan onderzoekingen en lot-
gevallen.
4 Januarij.
Het is_ heden de dag des Heeren ! Een dubbele feestdag
voor s Heeren //ellendig volkje” te Hdsbeiya'. want broeder
T h o m s o n is gisteren hier aangekomen en heeft dezen morgen
voor de gemeente gepredikt. Yan zijnen kant is er niet minder
blijdschap, zoowel in het wederzien van zijne geestelijke
kinderen, als van zijnen zoon w i l l i a m , over wien hij in geen
kleine bezorgdheid had verkeerd. Hij had den vreesselijken
storm te Sidon met angst om onzentwille doorleefd. Maar zie-
daar, hij heéft //zijn zoon wedergevonden,” dien hij vreesde,
// verloren te zijn !”
Ik was bij de godsdienstoefening alleen ’snamiddags tegen-
w.oordig, omdat ze natuurlijk in ’t Arabisch wordt gehouden.
1) R o b in s o n zelfs, ofschoon met aanhaling van het over de Hasbani medegedeelde
door VAN HAIMENDORF in 1566, SEETZEN, BURCKHARDT, BUCKINGHAM en RICHARDSON,
schijnt niet veel crediet voor de erkenning dezer fontein als Jordaan-
bron gehad te hebben. Zijne reisroute heeft hem echter niet naar deze plaats geleid.
7