§ November, ’s namiddags.
Ik kom zoo even aan boord terug en voeg hier nu nog een
en ander bij, om daarmede den brief tot u af te laten reizen
van dit Melite.
' Ik ben aangaande Malta xnaar half voor mij zelven voldaan.
Gisteren viel de regen den geheelen dag neder en belette mij
eenen rid te maken naar de St. Paulus-baai (de baai, die wij
den dag te voren voorbij stoomden). Heden was de tijd daartoe
te kort. Ik moest mij dus tot de stad La Valletta en hare
omstreken bepalen. ’tVerblijdt mij, er zooveel uitvoerige be-
schrijvingen van de stad en het eiland bestaan, dat ik er u
geen schuldig blijf. De taak zou mij zwaar genoeg gevallen
hebben in zulk een brief. Welk tooneel voor den Wester-
Europeeschen reiziger, die voor ’teerst hier aankomt. ’t l s
Europa niet meer. Zoo heeft men niet voet aan wal gezet of
men bevindt zieh op eene markt van zuidelijke vruchten, zui-
delijke talen, zuidelijke menschen: daar zijn Maltesers, Italia-
nen, Grieken, Spanjaarden, Arabieren, ja, welke natien niet!
Nu gaat het met vele en steile trappen de straten der oude
ridderstad op; door den bouwstijl der huizen met hunne uit-
stekende, overdekte balkons gevoelt men zieh in Italie ver-
plaatst; maar moest men naar de wemelende menschen-massa
oordeelen, ’tware uit de gelaatstrekken en kleederdragten niet
te ontcijferen op welk punt der aarde men zieh bevindt. Noord
en Zuid en Oost en West ontmoeten hier elkander. Malta
zelf heeft zijne vrouwelijke schoonheden, doorgaans met zwarte
sluijers bedekt, die een paar nog veel zwarter, glinsterende
oogen overschaduwen, zijne bruinachtige, levendige jongelingen;
Engeland zijne gentlemanly-looking ambtenaren en particulieren,
zijne militaire costumen van marine en armee; Zuid-Italie zijne
lazaroni en kaalkruinige monniken; de Noorder Afrikaansche
kusten en Griekenland hebben er hunne gelukzoekers; welk
land heeft er niet wat. Slechts de Bidders van St. Jan, in
lateren tijd meer bekend als Bidders van Malta, wier groot-
meester la valletta deze stad in 1566 heeft gesticht, en haar
met vestingwerken heeft omringd waarvoor zelfs een Sultan soli-
m a n , de overwinnaar van den Levant het hoofd stiet, vinden de
verschillende Europeesche natien, van welke de ridders waren
uitgegaan, er sedert 1798 niet meer. Hunne kerken, paleizen
en fortificatien verkündigen thans hunne daden aan den vreem-
deling, die Malta bezoekt. De hoofdkerk aan St. Jan, het
hoofd der Orde, gewijd, in 1580 door den grootmeester je a n
de la cassieue gebouwd, is met zijn beeldhouw- snij- en
schilderwerk, ingelegde marmeren vloeren en grafkelders gewis
eene der prächtigste der wereld. Het paleis van den Grootmeester
wordt nu bewoond door den britschen Gouverneur.
Komt gij, mijn vriend! ooit te Malta en is uw tijd daar be-
perkt, verzuim dan niet eene wandeling te maken over de
bovenste bastions aan deze zijde der stad en der voorstad
Floriana, waar gij bij na aan iederen hoek nieuwe gezigtspunten
ontmoet, zoo betooverend schilderachtig, dat ik raad uw stoom-
boot daarbeneden in de haven in het oog te houden; ziet gij
zijn rook opgaan- ten bewijs dat men zieh tot vertrek gereed
maakt, ruk u dan los van dit heerlijk panorama; gij mögt
eens te Malta achtergelaten worden. Het is hier omstreeks
dat de meeste Engelsche familien hunne huizen of villa’s hebben
, wier beau-monde gij welligt gelukkig genoeg zoudt kun-
nen zijn in den op Italiaansche wijs aangelegden Botanischen
tuin te ontmoeten.
Hoe aangenaam is het luchtgestel hier; ’t verwondert mij
niet, dat vele zwakken uit Engeland er den winter komen
doorbrengen. Men zegt dat de Noord-Oostewinden er in dit
jaargetijden zeer koud zijn. Dat komt ook wel met Hand.
XXVIII : 2 overeen. . Wij ondervinden er echter zuidelijke
winden en de wärmte was mij buiten de stad tusschen de dorre
kalksteen velden, die men tuinen noemt, zoo groot als op een
zomerdag in ons lieve Noorden.
Maar nu word ik gedwongen dezen te eindigen, want er komen
zooveel nieuwe reizigers binnen, dat het niet mogelijk is
onder ah dat gewoel en gestommel voort te schrijven.
Vaarwel dus mijn vriend! Wees verzekerd dat enz.
Smyrna 10 November 1852.
Ik weet, gij zoudt het mij naauwelijks kunnen vergeven,
Indien ik u zoo maar met 66n stap van Malta naar Smyrna liet
oversteken. Daarom zet ik er mij eens rüstig toe neder, om
nog eens in gedachte met u de 60 uren stomens van Malta