Hoe menigmaal reeds heb ik u bij mij gewenscht, hier om-
ringd door de stoutste natuurtooneelen, daar in liefelijke valleijen,
elders tusschen de oude overblijfselen van der Hevieten steden
en afgodstempels. Wat zoudt gij veel genot hebben gehad!
Het eenige waarmede ik hetgeen gij thans inist, kan verminderen,
ik zeg niet vergoeden, is mijne teeken-portefeuille met
kaarten en schetsen.
Wat is hier nog veel te onderzoeken!
Zoo reed ik een dezer dagen den bergrug boven Hasbeiya
op, voorbij het gehucht Ain Kounia, waar de Emir een zomer-
verblijf heeft met een verrulckelijk nitzigt, naar Sjweiya, een
dorpje op een soort van bergplateau, waar eenmaal eene stad
gelegen heeft, en, ga ik de positie na, als zijnde aan den
grooten weg over den Hermon naar Damascus, waarschijnlijk
eene voorname stad. Men ziet er eenige groote, zeer oude
steenen in de huizen van Sjweiya opgebouwd, en een half uur
verder de steengroeven, waaruit ze werden gehouwen. Te dezer
plaatse liggen ook nog groote platte, ronde steenen als van
molens, welligt eertijds gebezigd tot het persen van olijven-
Een voorbijganger wees ons tusschen de rotsen verscheidene
groote gewelven aan, met vierkante openingen, die, zoo als hij
zeide, grafnissen bevatten. Ze waren door het afstroomende
bergwater ecbter volgeloopen, zoodat ik ze niet kon onderzoeken.
Hoe heeft het mij getroffen, nog zoo veel overblijfselen uit
den tijd van de eerste ¿Zeraöw-bewoners terug te vinden! Ook
de harde grijze kalksteen toch vergaat in den loop der eeuwen,
en als de natuurlijke rots, door regen en zonneschijn ontbon-
den, zulk eene groote verandering ondergaat, gelijk hier overal
zigtbaar is; wat is er dan van steden en dorpen te verwachten,
waarop de verwoestende hand des oorlogs zoo herhaaldelijk heeft
gedrukt. Ik heb daar boven Sjweiya tusschen de rotsen rond-
gedwaald en van de natuur menige les ontvangen. Terwijl
harde, zaämgepakte kalksteen de hoofdformatie des bergs is,
zoo vindt men er nogtans kwartskristallen, overal met fraaije
aders doorheen loopen. Hier en daar ontmoet men ook ijzer >
in kristalvormen of ertsaarde, en basalt in geen geringe hoe-
veelheid. De regens en de zon nu ontbinden langzamerhand
de zachte deelen der rots; de bergstroom spoelt ze af, en de
hardere steen, die staan blijft, krijgt op deze wijze den vorra
eener reusachtige onregelmatige honigraat, geheel doorregen
met groote en kleine gaten. Hier en daar blijven tusschen
deze soort’ van sponsachtige rotsbrokken, stukjes grond open,
soms van slechts weinige voeten in omtrek; doch bij uitstek
vruchtbaar, en daarom door de inboorliugen benuttigd tot bouw-
grond. De ploeg en het pikhouweel zijn daar werkzaam, te
midden van de woningen der roofvogels en jakhalzen, die zieh,
bij voorkeur in zulke plaatsen ophouden.
Yan een’ geheel anderen aard weder is het tooneel, als men
van deze plaats längs de zuidelijke pijnboom-boschjes boven
Hasbeiya naar het dorp afdaalt. Ik kwam daar eens voorbij ,
kort voor het ondergaan der zon. Eomdom mij was alles scha-
duw, slechts hier en daar door de scherpe vurig groene licht-
partijen afgebroken, waar de digte takken der pijnboomen het
zonlicht door lieten speien. Over de toppen van lager liggen de
boschjes lag regt voor mij het massieve paleis van den Emir,
een gebouw dat zeer goed voor eene forteres kan dienen, en
als zoodanig geen kleine vertooning in het landschap maakt.
Links van dit rezen de andere huizen van Hasbeiya omhoog,
door het groen van hunne olijfboomen omgeven, terwijl nog
een ander gedeelte van het viele beneden, in de valleien ter
regterzijde, zigtbaar was. Door het hooge standpunt zag ik ver
over de Hasbeiya-geul heen, tegen den op dit oogenblik met
een wonderlijk rozekleurig licht betinten Djehel-Arbel, den bergrug
die door de Leontes-rw'vx van den eigenlrjken Libanon
wordt gescheiden, en die tevens de Wadi-et-Teim ten W. in-
sluit, terwijl de hoogere boschrijke Libanon-toppen en Hjebel
Rihän in prächtig schaduw-purper boven den verlichten mid-
delgrond uitstaken.
Een mijner dagen hier heb ik aan een bezoek gewijd van
het dorp Hibarieh, waar de fraaije ruine staat van eenen ouden tem-
pel, door burckhardt (op bl. 35 Travels in Syrie etc.) beschre-
ven. Yan de kolommen, door hem gemeld, zijn slechts de voet-
stukken overig, en de beroemde reiziger heeft zieh vergist ten
aanzien van de poort des tempels f die niet zoo als hij zegt
naar het westen, maar naar het oosten is gekeerd. De zuidelijke
muur met zijne kroonlijst is nog geheel in wezen,
en heeft eene lengte van 40 Eng. voeten, terwijl de breedte van
het gebouw juist de helft van deze maat bedraagt. De mid-
delmuur, die het voorportaal van het eigenlijke binnenste des