andere dorpen, Hdrith en K erfS d rith, tegenover zieh heeft,
slechts door eene steenachtige, ondiepe vallei gescheiden, aan
welker znidzijde die beide dorpen op hunne hoogten zijn gelegen.
Hier houdt de bevollctheid der Sichemsche bergen op en verändert
in eene woeste, steenachtige streek, met slechts weinige
dorpen en ook zeer weinig bebouwing. Eotsachtig als deze
grond echter is , zoo heeft hij nogtans voortreffelijke eigenschap-
pen voor den olijfbouw, en het is aan de verwoeste tuinmuren
en wachthuizen, zoowel als aan de körte, knoestachtige olijf-
stompen, waarschijnlijk de laatste overblijfselen van betere dagen,
ook duidelijk zigtbaar, dat dit landschap eertijds met rijke olijf-
bosschen is bedekt geweest. Ik heb nergens elders in het land
zulk een uitgestrekten olijfbouw opgemerkt; maar ook nergens
zulk een verwoesten toestand. Ook de olijfstronken schijnen
mij hier van hoogeren oudheid te getuigen dan elders. Omstreeks
5 nur bereikten wij Kerawa, hetwelk voor dien dag het doel
was onzer reis. Het ligt een uur voorbij Deir-Istia, het eenige
dorp dat men na Zeita ontmoet. Deir-Tst/iOj en Zeita hebben
beide sporen van den ouden Israelitischen tijd. Te Deir-Istia
ziet men groote in de massieve rots uitgehouwen regenbakken
en spelonken, die tot woningen hebben gediend. Hoe gaarne
zou ik in deze zelden of nimmer bezochte streek een paar dagen
met goed weder hebben rondgereisd!
Om mijne komst eenigzins voor te bereiden reed a b o u m o n s o u r
een eind vooruit. Toen ik te Kerawa aankwam, zag ik een groote
vergadering van mannen om hem heen staan, nog bezig met
den brief aan te hooren, den lastbrief van Jenins metzellim,
dien hij hun voorlas. Goed, dat het volk hier gewillig was,
want Kerawa ligt ver buiten het gebied van Jenin, en te Na-
Uous [Sichern), waaronder het eigenlijk sorteert, had ik ver-
zuimd een’ brief van den gouverneur aan zijne onderhoorige
sjech’s te vragen. Maar het onthaal was hier bijzonder welwil-
lend: toen ik hoog en droog in een opperkamer van Sjech
h a b i l was neergeZeten, en de firman voor den dag werd gehaald
en voorgelezen, wist men niet, wat men mij maar voor gastvrij-
heid zou bewijzen. Een groot vuur werd aangelegd, terwijl het
buiten begon te stormen; doch bij het genot van wärmte gaf
het ons tevens den last van rook. Naar Oostersche gewoonte
kwamen' de voornaamsten des dorps al spoedig met hunne pijpen
opdagen. Sjech h a l i l deed koffijboonen roosten, fijnstampen
en koken, naar de gewone manier waarop men hier zijne gasten
koffij toedient; maar terwijl er in het algemeen eene zekere
zuinigheid wordt in acht genomen met deze soort van onthaal,
zoo beijverde zieh sjech h a b il om den koffijknecht en zijn
kleinen koperen koffijpot den geheelen avond gaande te houden.
De firman, zeide hij, gelaste hem om mij goed en niet ten
halve te onthalen, een punt, dat hem zwaarder op het hart
scheen te liggen dan eenigen sjech of opperhoofd, die het stuk
nog had in handen gehad. Zelfs wilde hij mij den volgenden
dag niet laten vertrekken, dan na hem alvorens een getuig-
schrift gegeven te hebben hoezeer hij de bevelen van zijnen
hoogen meester, den Sultan, had opgevolgd. ’t Was hier weder
een dier afgelegene plekjes, waar men de menschen aantreft
in hunne oorspronkelijke eenvoudigheid. Mijn nachtverblijf was
morsig en siecht, gelijk men in een der armoedigste dorpen
des lands niet anders kan verwachten; maar waar vriendelijke
gezigten en welwillendheid ons omringen, daar wordt veel ver-
goed en veel vergeten.
Kerawa moet in vroegere dagen eene aanzienlijke plaats zijn
geweest. Thans ligt het grootendeels in puin. Wat is de oor-
zaak, vroeg ik sjech h a b i l , dat gij lieden in zulk eenen staat
van verval verkeert ? — Oorlog en aardbeving, zeide hij, hebben
het dorp sedert jaren verwoest en ons tevens van de noodige
middelen beroofd, om het ter nedergeworpene weder op te
rigten.
— Niemand bekommert zieh om ons, voegde hij er bij;
niemand is er, die zieh ons lot aantrekt. Wilt gij Kerawa
koopen ? Ik wil het u gaarne ten geschenke geven ?
Uitbundig waren zijne klagten over Kerawa s verval. Maar
toen ik hem trachtte te beduiden, dat er een veel geschikter
middel bestond om het verwoeste weder te herstellen en op te
rigten dan het te verkoopen, namelijk de bebouwing van den
hier overal woest liggenden grond, toen veranderde zijn toon
en sprak hij spoedig over de zaak heen. Ik zag duidelijk, dat
men de luiheid hier lief heeft, meer dan den arbeid.
De volgende dag brak met dreigende onweerswolken aan. De
goede lieden van Kerawa drongen mij om bij heu te blijven tot
dat de stormen zouden hebben uitgewoed. Maar ik oordeelde
zulks niet raadzaam en waagde er lie.ver een nat pak aan, dan
in dit vuile gehucht voor eenige dagen opgesloten te worden.
20*