mij dus geen gemis, het voorgewende joHANNEs-graf niet te
zien, daar ik weinig genegenheid gevoelde om deze schurken
hun zin te geven. Maar terwijl ik tot nog toe overal eerbied
had ondervonden voor de bevelen der Turksche autoriteiten, zoo
was ik verwonderd over de wijze, waarop dit gezag hier werd
gehoond. En het was niet voorgewend; want de vijandige ge-
zigten konden de uitdrukking van eenen hatelijken nijd niet
verbergen, zoodat ik het raadzaam oordeelde, hier geen oogen-
blik langer te blijven dan noodig was. A b o u m o n s o u r intus-
sehen liet zieh dien beleedigenden toon der Sebustiehers niet
zoo gemakkelijk aanleunen. Hij schold en vervloekte hen op eene
wijze, zooals alleen de Arabieren het verstaan. Hädde hij zijn
zin gehad, wij waren van Sebustieh niet vertrokken. Hij zou
ze gedwongen hebben, zeide hij, hem den sleutel der kerk-
rui'ne af te geven niet alleen; maar ook om ons in het beste
hunner huizen nachtverblijf te geven. Hoe hij er toe in staat
was, bleek mij later aan het dorp Nakhourah, een groot half
nur ten O. van Sebustieh op het gebergte gelegen, waar wij
besloten den nacht door te brengen, en waar ons eene receptie
te beurt viel, niets beter dan die te Sebustieh. Men had ons
van de hoogte reeds zien aankomen. Toen wij het kleine dorp
binnen reden, zaten er eenige oude sjechs met lange pijpen aan
de buitenzijde hunner chän. Deze gaven al dadelijk door hunne
kwade gezigten te kennen, hoe zij jegens ons gezind waren, nog
voor dat er een woord werd gewisseid. Maar naauwlijks waren
wij afgestegen en had a b o it m o n s o u r hun gezegd, dat hij nachtverblijf
voor mij verlangde, of daar begon een geschreeuw en
alarm om doof van te worden. Sichern laOg noOg twee uren
verder. Ik dacht, het beste zou zijn tot däär door te reizen,
ofschoon ik er mij door groote vermoeidheid naauwlijks toe in
staat gevoelde. Maar neen! mijn gids wilde daar niet in bewilligen.
De dorpelingen van huunen kant wilden van Sultan
noch metzellim weten; zij weigerden ons in te nemen en eenig
voedsel voor ons zelven of onze paarden te verkoopen. Abou
monsour daarentegen verzocht mij slechts eenige oogenblikken
geduld te hebben. Hij haalde zijn pijp en tabak tevoorschijn,
en zette zieh zeer bedaard naast de verwoede sjechs neder.
Daar begon het geschreeuw op nieuw; hij tegen hen en zij
tegen hem. Ik verstond er weinig van; maar verloor er niet
bij. Dit alleen bemerkte ik, dat de stemmen der sjechs lang-
— 283 —
zamerhand begonnen te zakken. Een tweede pijp rookte abou
monsour onder het steeds voortdurend getier. Toen die uit
was, h^d zijne taaiheid overwonnen. De dorpelingen hielden
op met razen, openden ons de deur der ■ chän, verkochten ons
ook brood , eijeren en haver, en waart gij een uur later tot ons
jngekomen, gij zoudt ons van een groot gezelschap omringd
hebben gezien, rond gezeten bij een takkenvuur, zonder iets te
bemerken van de vijandige gezindheid, die ons zoo hardnekldg
had afgewezen. Yraagt gij echter, of ik mij te Nakhourah op
mijn gemak bevond, dan moet ik zeggen, verre van daar. Hoe
zoude het mogelijk geweest zijn, in dat morsige hol, zwart ge-
rookt en wemelend van ongediertep Maar onder dak te zijn,
in deze koude voorjaarsnachten in het gebergte is reeds, veel.
De lijdende, langmoedige en vergevende liefde des Yerlossers
trad mij door deze ontmoeting levendig voor den geest. //En
hij zond boden uit voor zijn aangezigt; en zij, heengereisd
zijnde, kwamen in een vlek der Samaritanen, om voor hem
herberg te bereiden. En zij ontvingen hem niet, omdat zijn
aanOg eziOgt was als reizende naar JeruzalemT Zoo werden dan
de discipelen waarschijnlijk even norsch en vijandig afgewezen
als wij: deMiscipelen? neen, de Heer des hemels en deraarde,
de Almagtige! Ontzettende beleediging, zoo meenen jakobus
en Johannes! //Heere!” roepen ze, //wilt gij, dat wij zeggen,
dat vuur van den hemel nederdale, en dezen verslinde, gelijk
ook e lia gedaan heeft? Maar zieh omkeerende, bestrafte hij
hen, en zeide: gij weet niet van hoedanigen geest gij zijt.
Want de Zoon des menschen is niet gekomen, om der menschen
zielen te v er denen, maar om te behouden. En zij gingen naar
een ander vlek.” x) o , Heer Jezus! zoo doet de mensch U , en
zoo doet Gij den mensch! Bij den mensch eene snoodheid, bij
U eene liefde jegens dien snooden mensch, //die alle verstand
te boven gaat!”
Mij als te verliezen in die liefde des Heilands, was eene
zalige overdenking op mijn leger in de ruwe chän. Hoe waar
is het, dat met Hem iedere plaats een hemel is !
Yeel kwam mij in verband met Samaria voor den geest. In
deze bergen is ook al vroeg den Ch r is tu s verkondigd; want
p h il ip pu s kwam af in de stad van Samaria, om hun het