echter dan in dien van wijd in het rond verstrooid puin. De
geleerden identificeeren ze met het oude Ornithopolis. Dejuist-
heid daarvan in het midden latende, zoo bleek mij wel, dat hier
eertijds de haven was, van waar de steenen uit de nabij gelegen
groeven werden afgescheept. Wij bonden hier onze paar-
den voor een half uur aan de groote rotsklompen vast en namen
inmiddels eene kleine hartversterking — geen sterken drank,
doch een stuk brood met gedroogde vijgen, eene eenvoudige
doch voedzame middag-ontnuchtering als men. in Ralestina reist.
Om ons tegen de zon te beschütten, die hier ook des winters
op den middag zeer drukkend is , zaten wij in een der
grafkamers neder, die met Vierkante ingangen zieh uit de verte
als de vensters eener rotswoning vertoonen. De meesten zien
er nog zoo gaaf en wel bewerkt uit, als waren er nog nimmer
lijken in geplaatst geworden, maar veeleer eerst gisteren door
beitel en hamer verlaten. Op eene kleine hoogte geklommen,
zag ik uit de verte, naar gissing een half uur ten Z. van Adloun,
op eenigen afstand van het strand, eenen kring van overeind-
staande, langwerpige steenen. Een inlander gaf mij op de
vraag, wat die steenen waren, ten antwoord, dat het eenmaal
menschen waren, die Nabi zeb bespotteden, toen hij daar voorbij
kwam, en tot straf in steenen werden veranderd — zoo als,
voegde hij er bij, men aan hunne gezigten nog zien kan. Het
moeten dus geen langwerpige steenen, maar beeiden zijn. Nog
eenen puinhoop trokken wij voorbij, dien van '‘Alma, daarna kwa-
men wij aan den bekenden heuvel van Sarepta; Sidon’s kastee-
len traden nu te voorschijn, en na 8 uren rijdens reed ik nog
eenmaal hare poort binnen.
Bij het sluiten dezes ontvang ik een’ brief van den Brit-
schen Consul, den heer wood te JDamascus. Hij geeft mij te
kennen, alle mogelijke maatregelen genomen te hebben om den
Emir van Häsbeiya tot het opsporen van den dief aan te drij-
ven, //maar,” voegt hij er bij //uit zijn antwoord aanubespeur
ik , dat hij zieh tracht te onttrekken aan de zaak, door de op-
merking, dat gij hem niet alleen geen kennis hadt gegeven van
uwe aankomst, maar ook niemand tot bewaking van uw huis
hadt achter gelaten, toen gij u naar Räsjeiya-el-fochar begaaft;
waarbij hij waarschijnlijk nog verder zal aanvoeren, dat hij u
iemand tot bewaking uwer woning zou hebben gezonden, indien
gij hem uw voornemen hadt te kennen gegeven, om u van huis
te begeven. Zulke argumenten zijn, tot mijn leedwezen, bij de
Turksche autoriteiten van groot gewigt. Nogtans verzoek ik
u de verzekering aan te willen nemen, dat ik niets onbeproefd
zal laten, om het u ontstolene terug te bekomen, en de dieven
de welverdiende straf te doen ondervinden. Het is met deze
bedoeling dat ik de verdachte personen naar de gevangenis al-
hier heb doen overbrengen, enz.”
Zoo staan nu de zaken.
Spoedig hoop ik meer te kunnen melden. Vaarwel, waardste
vriend! steeds uwen...............