V.
^■ jtDEEL.
III.
JJoOFP”
STUK.
ge Blaien, die gefpitsty ongejleeld en plat
zyn.
Op Zandige plaatfen in Oostïndie, ook aan
de Oevers der Wateren , groeit deeze , die
Zeer groote lndifche Lelie - Narcis by R a y ge-
tytcld wordt, in navolging van C o m m b l y n .
’t Is een Plant van drie Voeten hoogte, die uit
een witten Bolwortel Lelieachtige Bladen uitgeeft
, drie of vier Duimen breed , allengs ver*
fmallende naar de punt, dik en plat, doch met
kleine puntjes of tandjes aan den rand en overlangs
geftreepu De Stengel is hol en heeft op
’t end v y f o f zes Bloemen , elk op zyn eigen
Steeltje , eenbladig , wi t , vier of v y f Duimen
(*) lang , van een flaauwen doch aange-
naamen Reuk. De Meeldraadjes, zo wel als
de Styl , zyn paarfchachtig rood \ de Meel*
knopjes Draadachtig dun, Liniaal, opleggende,
half zo lang als bet Draadje of de Bloem. De
Vrugt, ryp wordende rond, bevat in een fpon-
gieufe zelfftandigheid eenige Zaaden. De Wortel
fchynt van dergelyke hoedanigheid te zyn
als de Lelie - Bollen ; wordende tot verzagting
der Aambei jen en tot rypmaaking der Gezwellen
gebruikt.
(2) Haak-
(* ) Tn een Exemplaar, dat ik daar van uit Oostindïe
ontvangen heb, zyn de Bloemfteelen met Leedjes en vier
Duimen, de Bloemen maar twee Duimen lang: zo dat die
langte waarfchynlyk op het geheele Bloemhoofd zal zien
’t Kan ook zyn , dat zy aan de Kust van Malabar grootst
vallen.
r ©F B o i u a n t ï h * *55
f2 ) Haak-Lelie met gekielde Bladen, sn^ * AFI^ .L;
draagende Vrugten. m.
'■ Hoofd*
Deeze Soort, op dergelyke plaatfeu in Oost-8Tug:>
indie voorkomende , g e e ft, volgens H e r- mü.
m a n n ü s, ,, uit een langwerpige witachtige^yjatJ-£ara^'
Wollige Bol, Narcisachtige breede gladde^akaadigiv
,, gekielde, bogtige Bladen, waar tuslchen
„ een naakte ronde Stengel opfchiet 5 twee
Handpalmen hoog, die aan den top ge-
,, kroond is met van zes tot negen Bloemen j
, , meer o f minder naar den Ouderdom der
,, Plant of de gunftigheid van den Grond en
”, het Klimaat. Deeze maaken famen een
„ Kroontje , en komen allen teffens uit een
J tweedeelige Vliezige Scheede. Ieder Bloem
„ beftaat uit zes witte fmalle lange Bloem*
„ blaadjes, in wier midden een Styl uitfteekt,
„ met zes witte Meeldraadjes , die uïtloopen
„ in geelachtige Meelknopjes , draaijende als
„ een Wervel. Als deeze afgevallen zyn, vol-
„ gen ’er in driekantige driehokkige Huisjes,
„ bruine hoekige Zaaden , welke zïg tot Bol-
,, letjes vergrooten en uitfpruiten, Dergelyke
„ Bol-
(2) Crir.um Fol. Carinatis. F/. Zeyl. H7- Mil l . Di3 .
T. iio. CBS. h, 94.. Liliutn Zeylanicu.m bulbiferum etUtn-
belliferum. Herm. Lugdb. 682. T. 683. R-üdb. Elys. IJ.
p. 181. f. 1°. Radix Toxicaria. ROMPH- Amb. VI. p. iSS.
r . «9. Bobm. Fl. Ind. p. SI. Amaryllis Kulbifpetma- Burm.
Prodr4 p- 9- Beiutta pola-Taly. ff. Mal. XL p- T>- T.
§8- Rode, Elys. II. T. 9°.
II. pEEL. XII, STUK.