aß 2 Z E S M A N H I G E 1 E t t E*
V. In de Tuin van den Heer B e v e r n i n g heeft
Aïdeel. (]eeze plant weleer gebloeid !f fchrccf H e r *
Hoofd- m a n n ü s nu omtrent honderd Jaär geleedem.
stuk. De vermaarde C o mm e l y n gafze in 5t laatfte-
der voorgaande Eeuw aan ’t licht,, onder de
Planten van den Amfierdamfen Tuin , doch hy
mérkt aan, dat de Stengels wel drie Ellen ‘o f
hoogeir groeijen ( * ) , naar de gefteldheid van den
Grond. Hy beeldt de Bloemblaadjes wel een
Vinger lang a f, die eigen tlyk op de kanten gegolfd
zyn, eü zig op waards famenvoegen boven
de Meeldraadjes , welke foef den Styl byna ho«
ïifomaal zyn uitgeftrekt , zo dat de Bloerti iig
als een Vlammetje op een Roofter vertoont?,
geiyk L i n n ^eü s. het zinnebeeldig uicgedriikc
heeft*: In de Aantekening wordt gezegd , dat
de Wortel naar een Driehoek dc r ’Werklieden,
gelyke (Gnomon Fabrilis m -t Latyn;D: doch %
is blykbaar, dat men daar door een Winkelhaak
verftaan moet. De Bladen zyn famën-
trekkénde , maar de Wortel is vergiftig , zélfs
in- kleine veelheid gebruikt zynde, volgers Hér-
m a n k u s ; daar niettemin de Malabaaren tem
voor éen i'-cgengift houden. Misfchicn hangt
dit van dé bereiding a f , geiyk in de Yucca ,
dié, volgens den Ridder , veel minder den by*
naam- van Gloriofa verdient (f_). (a>
Cdulis Or^yalh zegt LiNNÄüS in Mantis/a altera 5 dat
is ; de Steng een Vadem lang.
”( t ) De Tucc'a 'GUrio/a heb ik in * hét IV. STUK , bladtó.
j4i , befchteeven ; doch zy is de Maniok, of Casfavt niét 4
«wjlke men rinden kan in myn VI» SfUg, bladz, *7ï »
„ F B a L P l A ’N T E m
Leliepraal met gefpitfie Bladen. V..
Ar.DEELi
Ale in Senegal huisveftende , Relt TE i I IL n» y 0 qfd-
NiEOs deeze voor , die door den fchranderen stuk.
G i l l e r genoemd i s , Gloriofa met Eyrond- G/%^,
Lancetvormige fpitfe Bladen- De Bladen
deeze waren niet geklaauwierd, de Bloemen
blaauw. De Ridder hadtze niet gezien.
E R Y T H R o N I u M. Hondstand,
Een Bloem, veel naar die van *t voorige Ge-
flagt gelykende, zesbladig, Klokvorfoig;
van het Honigbakje beftaat uit twee knobbejr.
tjes, by den voet der beurtliogfe Bloemblaadjes^
aangegroeid; ondevfcheidt dit Geflagt.
De eenigfte daar van bekende Soort ( i ) groeit" r.
natuurlyk in fommigen der Zuidelyke d i s k r i j ^ *
van Europa, in Virginie m. S t e ie . By
fchryvers der Planten van Ooftenryk, Langue-
dok en Provence , vindt men ’er een diep ftil-
zwygenvan, doch R a y vondt het overvloedig
aan
■ ( i) Gloriofa Eoliis acmninatis. Sy/l. ' Nat. XII , XIII»
Mant. 6i . t- Gloriofa Fol, ovato - lanceolatis acutis. MlLL.
(1) Erythionium. Sy/l. Nat. XII. Gen. 410. Veg. XIII.
Gen 414. P- *«?• H' Clif ’ 119* R‘ Lugdb‘ 3°‘ Gm v ‘ SiK
I p 39, T. 7. DensCanis. C. K. Pm. 87. Dod. Pmpt.
103, TOUBNF. Infl. 378. T. zozi Satyrlum Erythronium Lob.
Ie. I95, 196. Eiytlitonium &c. GRON. V*rg. 151« SCOBOLt
Carn. P- *35. HALL, Iklv. inchoat. II. p. U4* R 4
II. Deel. XII. Stuk.
1 IrfrZ’
fm k
II 'i'iHèi?
tlÊËÊa
1
' WÊÊ
mgm
I iS.?
mm
1