V.
AFD£ EL
2 S ° * V. H O O F D S T U K .
Befchryving van eenige L e l i e - a c h t i g e
of B OL p l a n t e n , welke tot de voorgaande
niet behoor en , naamelyk het Water * Lifch of
Zwaanebloemen , enz.
Van andere Klasfen, in hetSamenftel der Se*
xen, behooren tot de Lelie - achtige o f
Bolplanten nog eenige weinige Geflagten, waar
Onder in de Negende, dat is onder de Negen*
mannigen , het Geflagt van
B u t o M o s. Zwaanebloem.
Hetzelve is het laatfte, en het eenigfte onder
de Zeswyvigen, dat is die zes Stylen o f Stempels
hebben, ’t welk de voornaamfte Kenmerken
Aiitmaakt.
i. De eenigfte Soort ( i> , daar van, door ge-
bÏ w w . heel Europa op Waterige plaatfen, en hy ons
Gekroond. o v e ra i aan (je kanten van Slooten, Vaarten ,
Rif
i ) Butomus. Syst. Nat. XII. Geu. 307« Veg. XIII. p- 3 >9«
Gort. Belg. p. 11«. R. Lugdi. 43. Gouan Motup. 202.
KRAM. Auflr. 114.. BI. Lapp. 159. Fl. 5««. 528,350»
Hall. Helv. 298. Heiv. inchoat. II. p. a l. Juncus floridus
major. C. B. Pin. 12. Gladiolus aquatilis. DoD. Pempt, 601.
Juncus Cyperoides floridus Paludofus , Gladiolus paluflris
Cordi, Lob» Ie. 0$. Butomus. TOURNF. Infi. 271. T. 143»
Rivieran , Vyvers en buiten, Graften der Ste- V.
den, in het Water gróeijende , wordt des we-Af^ eL'
gen W a te r -Lifch o f Zwaanebloem, in’tFranfch Hoofd»
jonc fleuri, dat is Blöeijende Biezen, gehetep.STUK*
Dus is ook de Latynfche naam, Juncus floridus,
by de Autheuren gemeener dan Butomus,
eerst door C a s a l P i n ü s gebruikt,: onder
welken de vermaarde T b u r n e f o r t een Geflagt
daar Van gëmaakt heèft !? in zyne Klasfe
Van Planten met eene Roosachtigè Bloem,
Water - Gladiolus is deèze Plant bok van ibm-
föigen getyteld. Wylen de Leidfe Hobgleeraar
A. v a n ' R o y e n ‘ hadtze tot de Lelieachtige
Planten betrokken (* ).
De Wortel is Vezelig , doch de ondéffteBlad-
fcheeden geeven een foort van Bol wor tels aan
dit Gewas, dat in Switzerland zeldzaamer dan
in Duitfchland is , zégt H a l l e r . Het heeft
zeer lange driekante Biesachtige Wortelbladen,
tusfchen welken eenrcgtöpftaande StengelTchiet,
van meer dan een Elle lang. Op den top draagt
die een fierlyke Kroon, van veele Bloemen, welke
elk een byzofider Steeltje hebben, in een gemeen
Stoppelig Omwindzel. De Bloemen zyn
dübbeld driebladig, met de driebuitehfteBlaadjes
fraaist , de binnetiften'breedst, gelyk in de
meefte Lelieachtigen,'- Haar Kleur is uit den
paarfchen Roozekleürig, doch men vindt het
ook
(*) Planta hsc Lr Syft. Natutali fub Liliaceis omnino com*
prehendi debet. Linn, FL Lapp. p. 120.
II. DEEL, XII, STDS»