4 CS Z E S M A N N IC E L E L I E -
Y* Voorts merkt hy te regt aan, datdeezePlant
va” 0PêeSevene Kenmèrkcn der Aletris in
H oofd, dit voorpaame afwykt, dat de Bloemen geens-
*tüx. zins gerimpeld, maar volkomen glad zyn.Tiet
eerfte hadt L i n n aë u s van de Virginifche
Soort, welke den bynaam van Meelig droeg,
ontleend, en, niettegenftaande dezelve thans is
uitgemonfterd en ik weet niet waar geplaatst,
heeft zyn Ed. nog dit Kenmerk, op geen
der tegenwoordige Soorten pasfende , behouden
(*). Bovendien komt de inplanting der
Meeldraadjes geenszins met deeze Soort overeen
en de gedaante der Bloemen verfebilt groo-
telyks van de Hyicinthoides , gclyk wy zien
zullen; zynde zelfs ook niet Trechterachtig *
des het byzondere Kenmerk van dit Geflagt
byDa verdwyftt.
(2) Aletris die ongeftengd is , met Legsnvor-
H. mige geflenfde gekielde Bladen.
Aletrit ’
Uvaria, Dat
Getroste.
(*) Ook wordt elders daar van gezegd ; Staraina non al«
ternantia cum Corolla: feginentis , fed iisdein oppofita, ut
et Córolla rug'öfefima et fere Farinacea , diftiriftisfiinmn red«
dunt Genus. Jtm. Ac ad, ï i l . p.. 11. Hoe weinig fliookt dit
jnet de thans opgeggvene Soorten !
(2) Aletris acaulis , Fol- Enfiformibus Canajiculatis cari-
natis. Syjf. Nat. XIII. Aloë üvaria. Sp. Plant. 460. Alcë
Fol. Linearibus Radic. Mcmbranaceis. H. Cliff. 153,
Luidh. 2?. Alfrë Africana , Folio triangulari longisfitno et
anguftisIiiTio, Flor. futeis foetidis, Comm Hort. II. p. 29,
T. i j . Seb. Tbes. I. p. 29. T. 19. f. 3. Weinm. Kruidk
Tab. N. 4%■ Knorr» Thes. Rei Herbarist Hortenfisfu;. New»
I77Q. Tab. A. ts* optitije.
. Dat deeze van de voorgaande S%oz0M<Srd
moet worden , is blykbaar uitbet Loof, alzo'
zy zeer lange fmalle driekantige , gefpitfte, De Hoofd»
genvormige Bladen heeft, uit hoofde van w e l-TuK*
ken v a n S t a p e l h;iar ouityds Iris Uvaria
genoemd heeft, zrnfpee ren dé tevens op de o fi1
troste Bloemen, die echter in ’t allermin'fte niet
naar de Bloemen van Lifch gelyken des deze
naatti weinig past. ' l o t de Aloë * Planten
kon zy ook niet gevoeglyk hehooren , gelyk
de Heer B u rma nnus den Ridder erinnerd
heeft: hoewel de. Bloem , zomin als diender
voorgaande. Soort, met de opgegevene Kenmerken
der Aletris ftrookt, Ten opzigt van de
gedaante der Stengel en Bloemtros komt zy
byna volmaakt met gedagte ICaapfe , zo wel
als in de afkomst overeen; doch heeft den Sjyl
en Meeldraadjes een weinig uitfteekende, en
de hoogte van ’ t Gewas verfehilt aanmerkelyk.
Haar Bladen eo Stengel hebben wel vier of
v y f Voeten lan-gte ; de Bloemen zyn geflooteö
rood , ontlooken geel on ftinken \ de Wortel
js geen Bol , maar een onregelmastige Knobbel,
die zydclings dikke Vezels uirgeeft. In
de Hollandfche Kruidhoven is zy taamelyk bekend
eu bloeit Ter op 2 * 5c laai He van den Zo*
mer.
("j) Aletris, die ongeftengd i s , met breedeplat- m.
te Lancetvormige Bladen. ^ iec' L^ÜI/or.
(3) Aletris -acaulfs, Fotiis latis, planis, Lanceolatïs. Mibi. Tongbla«
RtRM. Cap. Prodr. 10. Bl’XB. Cent. IU.T.iO. dige. Gc 4