v ;
'Afdeel .
IV.
H oofd*
STUK»
wel den naara van Priejler- of Paapen - Muiltjes
voert, (hoewel zy volkomen uitgefpannen,
veeleer de gedaante van Holtsblokjes hebben,
te behooren.
„ Deeze kleine Siberifche komt, (volgens
5, G m e l i s , met witte, of ook met vuil wit-
,1 achtige, o f met yieefchklsurig en wit bonte
„ Bloemen , door geheel Siberie voor, alwaar
„ zy in *t voortst van Juny begint te bloeijen.
„ Altoos valt zy laager en heeft nooit meer dan
, , twee Bladen aan de Stengel, *jt welk een
, , voornaams onderfcheiding maakt. Het Ho-
„ nigbakje is byna Rolrond en altoos grooter
„ o f langer dan de zydelingfe Blaadjes, van
„ vooren niet gefleufd of gekreukt, maar met
„ een verheven Streep getekend. Het hovende
5, Tongetje van den Styl is opftygende, niet
3, horizontaal gelyk in de andere;'het onder-
„ 11e met drie Tandjes ingefneeden. Doch de
„ ruigte der Bladen, die van weinig belang
„ is , heeft zy met de voorgaanden gemeen.
3, De Reuk der Bloemen is in deeze ongemeen
3, welriekende en aangenaam ; maar het L oo f
, , wo rdt, na ’t afvallen der Bloem , zwart 5
, , weshalve de Rusfen haar Zwart Kruid noe*
„ men : daar de gemeene Naam van ’t Vrou*
„ wefchoen by hun is Koekkoeks - Laars» Het
„ zelfde gebeurt, wanneer men de Plantjes,
„ groen
(* ) Labellum amplisfimura, Calcei Iigneï fitnile , ovatura
ad Cymbx modutn cavum. Häller , ibidem.
- gröeh afgeplukt, tusfchen Papieren droogt. V.’ ^
** Dit Kruid is , by de Ingezetenen des Lands
, afgekookt zynde, tegen de Vallende Ziekte Hoofde
S) in gebruik. STUK*
f 2 ) Vrou wefchoen met eenen rondachtigen h* ^
Eolwortel en één rondachtig Wortelblad* nam Buibofutn.
f Bolwor*
T e verwonderen is ’t , dat de Ridder, naartcUg,
zyne gewoonte, niet een duidelyker onderfcheiding
in dit Gellagt gemaakt hebbe : alzo
hy het eerfte en gemeene Europifche Vrou-
wefchoen , zeer gevoeglyk , veelbladig; het
Siberifche kleinere , zo even befchreeven, dat
‘er zekerlyk van verfchilt, tweebladig, en die
laatfte eenbladig hadt kunnen noemen. Hy gebruikt
de Wortels, die aanmerkelyk in dit laat-
lle verfchillen , st welk bok zyne Groeiplaats
in Lapland en Siberie heeft. Het was door de
groote Kruidkenners R ü d b e c k gevonden, uit
welker Aftekening de Ridder het, onder den
Haam van Prouwefchoen met één rondachtig Blad ,
in Plaat gebragt heeft en befchreeven. Z e lf
hadt hy ’t in Lapland niet aangetroffen. Het
Siberifche heeft G m e l i n , wegens het getal
der
(O CypripediuTB Bnlbo fubrotundo , Folio fubiotundo RadU
cali. Jlft. Ups. 1740. p. 2y. Fl. Snee. 736, 821. Cypripe-
dium Folio fubrotundo. Fl. Lapp. 319. T. 12. f. J* Sera-
piai Scapo unifloro. Gmeu Sih. I. p. 7« T. 2. f. x. Orchis
Laponenfis monofolia. Ru DB. Elys. U. p. 209, f. x®.
Mm a
II. Deel, XII, STVS«
it§ ' « I
ɮS|l
tÏmM';m mt. II
ilpjl
\' lwl rma i\ I
P i® I mm>\j
I
I s f i l
|S| |m|g|Mi1
p£p||
WËml
ïfWS# I m\
s«eSaSail
p §
r a M
■ MKiIé m H mWM
WÈÊËm
m