V. Lancet vormig plat regtopftaande, dc binnenftcn
Arms t. ^.}sVdriT1iig half Rolrond, gefleufd en veel Jan-
ïïoorD* ger : allen in ’c donker groene met bleeker
stuk» Vlakken , ais een Slangebuid getekend. Devzs
Bladen komen voort uit een dikke roodachtige
Wortel, die van binnen wit is en lterk voortloopt
, zo dat menze ligt kan vermenigvuldigen,
Ëens heeftze in de Keizerlyke Hof-Tuin
te Weenen gebloeid , zo de Heer J a c q ü i n
aantekeöt; die bevondt, dat de Bloemen nagenoeg
met dc volgende overeenkwamen, zynde
zeer fyn geflipt , en de Stengel maar een Voet
lang, de helft dunner hebbende,
B Oe Guineefche {*) heeft de Bladen wel op
G»w«y?f,dergelyke manier, in ’t donkere, aaamelyk,
fcS f aCC‘- met Golfswyze licht groene Vlakken getekend;
doch dezelven zyn aiteraaal Lancetvor-
nüg en p lat, hoewel insgeiyks fly f overend
ftaande. Deeze werdt door den vermaarden
G o m m e l ï s , uit de Hortus alhier, ook zonder
Bloemen in Plaat gebragt, als wanneer zyn
Ed. opmerkte , dat zy een Wortel met Knietjes
heeft, die van buiten geelachtig is en de
Bladen komen op een geheel andere wyze voor,
z yn d e ook met. een rooden rand gezoomd. Dus
ïchyfst zy vry veel van de voorgaande te ver-*
fchillen. Hy hadtze, in den jaare 1702, eeDe
Blcemflxng zien fchieten, van twee Voeten
hoog,
(*) Aloë Cuincé'njis , Radice geniculatd, Föuïs e viridi
et atto undulatim vaiiegatis. ComM, Hort, II, p, 39. T.
2®, Prsl. 84. T. 33.
O F B o l p l a n t e n . 411
hoog, rond en uit den groenen paarfchachtig,
met veele witachtige eenbladige Bloemen. ju.
Deeze waren Pypachtig , in zes diepe omge-HooFD-
boogene Slippen verdeeld, hebbendé iti ’t mid-5TUK*
den, behalve den S :y l, zes wicachtige Meeldraadjes,
met dwars daar op leggende Knopjes.
Deeze Bloemen vergingen in de Herfst
altemaal, zonder Zaad te maaken. Het fchynt
dat van dezelven twee by elkander aan de
Stengel voortkwamen , ’t welk de reden zal
zyn van de gemelde bepaaling. Z y gelyken
„ naar die der Hyacinthen (zegt de Ridder)
„ ook door de drie Honigvoerende gaatjes van
,, het Vrugtbeginzel: Ja c q ü i n , niettemin ,
achtze tot dit -Gdlagc te bèhooren ( * ) ”
(6) Aletris die gejtengd is | met Lahcetvor- vr.
mige Jlappe Bladen. frfgrl™.
Welrie.
Deeze Plant * in ’t laatst der voorgaandekend°'
Eeuw in de Hortus Medicus gebloeid hebbende,
werdt door den geleerden C omme l yh op
twee Plaaten afgebeeld. Dezelve hadt toen
een
(*) Ik vind dat zyn Ed. dezelve tot de Hyacinthen, of
tot een nieuw Geflagt , met de volgende betrokken wildé
hebben : zeggende , dat zy jaarlyks in de Keizerlyke Hof-
Tuin bloeit. Vind. 30*.
f6} Aletris Cauiescens, Fol. Lanceolatis lsxis» jACQ^ Vind.
509. Aloë Africana Arborescens Flodbus alhicantibus fra-
gtantisfimis. Comm. Hort, U, p. 7. T. 4. ïs. i , 2. 8c I.
P- 93. T. 4 9 .
XI. DïSt. XII. STUK.