I T' V
f ip g v-'-l
I 1 124 Z l . S M A N N I C E l i E l I & 1 . V. zeer bekend Kruidje , dat men hier te Lande*
iirnPEi *
lil. * Naakte Wyfjes Mit rS lli 1 o f Juffertjes in ’t Hembd, o f Hoofd* ook Zomer - Zotjes , noemt. Het is hier byna
MB stuk* genaturalizeerd, verfpreidende zig wyd en zyd
door zyne Bolworteltjes , die ’s Winters den
| g | | Vorst verduureri , doch heeft - zyne afkomst uit |fejj vogtige Valeijen in Italië, Switzeriand en Oostw
j enryk. Het is een klein teder Plantje , met
1 C l 111 Grasachtige Zeegroene Bladen , die Scheed-
I I I I 1 achtig het Stengeltje omvatten , dat een half
, |j Voet hoog opfchiet of laager blyft naar den
f e l l Grond. Aan den top heeft bet een hangend
i ' l l Bloempje,.dat zig Melkwit vertoont, waar van
de benaamingen ontleend zyn. Het zweemt
gfl i i 'i i Ijl 1 naar de Narcisfen, wegens het Honigbakje, uit de drie binnenfte Bloemblaadjes beftaande, dat
t M 1
r i
a van de drie buitenfte grootere holle Blaadjes omringd wordt. T o u r n e f o r t heeft de
figuur der Bloem zeer fraay in Plaat gebragt,
H
en getoond, hoe dezelve op een rondacbtjg
11 Vrugtbcginzél z it , dat in een groot driehokkig
. 1 Zaadhuisje overgaat (*). Hy hadt het nog-, t l thans , met de volgendé , in é6n Geflagt bemm
trokken.
j p 1 II [hl II
§p|
L e b ».
g i l Leucoium bulbofutn trifolium minus. C. B. Pin. $6. Leu.' ISt I I I p fl coiutn bulbofum triphyllon. Dod. Pempt, 230. Leuco • Natcisfo
Lirion minimum. Lob. Ze. 123. Narcisfo - Leucoium
t e V trifoiium minus. T ourne. Infl. 387. Erangelia. Rekealm.
1 ■ ' i l l 'l l : Sp. 97* T. 9«* •
1 B liti I P k f*) Tab. 208. Lett. B.
i P nil 8 1 I r l 1
1 III B■ H h
o * B ó l f l a n t e n . i2j
L e u c o j u m . Tydeloos. V*
A pdeel,
De Witheid der Bloemen was een dergelyke
reden, om hier den Griekfqhen naam, die ge* Stü k.
meenlyk aan de Violieren, thans Cheiranthus
genaamd ( * ) , gegeven wordt, te gebruiken.
’t Geflagt onderfcheidt zig door een Klokvor-
mige, zesdeelige, aan de tippen verdikte Bloem
en heeft ook een enkelden „Stempel. De drie
volgende zyn ’er in vervat.
f i 'i Tvdeloos met een eenbloemige Scheede en i-
V J : 1 / 1 0 7 Leucojum een geknodjten otyl. yemum.
Voor-
Op dergelyke Velden en plaatfen als het voor- 'aat e*
gaande, komt dit voor , dat men (Vitte Tyde-
hozen noemt, i n ’t Voorjaar bloei jende. Hier
is het in de Bloemtuinen niet ongemeen. Uit
een Vleezigen, ronden, witten Bolwortel, geeft
het taamelyk breede donker groene Bladen}
Eiettemin Grasachtig, maar ftomp aan ’t end ,
van agteren rond. Het Stengeltje bereikt zelden
een Voet, hoogte en draagt gemeenlyk maar ééne
Bloem,
(*) Zie II. D. IX. Stuk, bladz. 694.
(1 ) Leucojum Spat ha uniflora , Stylo Clavato. Syfl. Nat.
XII. Gen. 398- Vtg* XIII. Gen, 40a. p. ifii. Leucojum H.
Ctiff. 135. H. Ups. 74. R. Lügdb. 35. Leucoium Bulbofutn
Yuigare. C. B. Pin. 5j. Rudb. Elyt. II. p. 9J. f. I. Leu-
coion Bulbofutn liexäphyllon. Dod. Tempt. *30. Leuco-
Harcisfo* Lirion pauctoribus floribus. Lob. Ie. 123« Natcisfa-
Leucoium vulgare. Tourne. Infl. 387»
II. deel. XII. Stuk.