V.
A fdeel.
III.
H oofdstuk.
,, kige Bladen en geele ftinkende Bloemen,vaö
„ C omme l y n genoemd wo r d twe l k e de
Aloë (thans Aletris) Üvafia is (*).
Gezegde Gottingcr Hoogleeraar M u r r a y
in de Kruidtuin aldaar, in den jaare 1769, twee
bloeijende Planten daar van voor Oogen hebbende,
gaf daar van, in dc Verhandelingen der
Koninglyk Sweedfche Akademie te Stokholm,
een uitvoerige Afbeelding en befcbry ving, waar
van het voornaamde hier op uitkomt.
,, De Plant heeft een Klootronden , gcrok-
9, ten , Violetkleurigen o f bruinachtigen Bol,
„ die van onderen veel lange witte Veze's
,, heeft, welke taamelyk dik zyn , met fyne
‘ Vezeltjes boorvlogten. Zes VVortelbladen
,, heeft dezelve van ongelyke breedte, de
„ buitenrten als een Handpalm , Lancetvor-
, , mig - Ëyrond , Sieufachtig geplooid , op de
3, kanten gegolfd, donker groen, met paarfch-
9, achtige Vlakken. Zy zyn half zo lang als de
„ Stengel , die fcheef tusfehen dezelven op-
.j flygt»
(*> ln dc Mmtisfa altera van den Heer L iNN/ETJS ,wordt
de bensatning van Sciila, Radice felidd , Ctrymbo contortt
Conico { Fakr. Heimjlid. aj : zeer verkeerdelyk als een Sy
r.onymnm van deeze Plant opgegeven: daar dezelve de Soortnaam
is van de gedagte Peruviamfcbe llyacinth , met een
vitieu.e veidraaijing van contorto voor conferto ; ’t welk men
uit de agter gevoegde L Sp. 4 , genoegzaam had kunnen
befpemen. *e ls te verwondden , hoe men door verhaafting
fcan mistasten ; want het blykt zeer duideiyk, dat F ABRI*
cius niet in zyn hoofd gehad heeft, gedagten naatn ta
geeyen aan dit vreemde Gewas. -j,
9, ftygt, in *t eerst krom , verder regt, rond, . V*
,, taamelyk dik, twee VoeieD lang, met der- j.”® *
,, gelyke Vlakken, aan den top gekroond met Hoofd,-
,, een dikke digte-Aair o f Tros, van fttóaigf-STürK*
„ vuldige, kort gedeelde, knikkende Bloemen,
,, ieder met twee Borfteligé Blikjes , die bo-
n ven een klein Kroontje maaken. De Bloe-
„ men, ongekelkt , zyn byna Rolrond, Pyp-
„ achtig, drie Duimen lang en maar twee Ly-
, , nen breed , aan den Mond doorgaans een
„ weinig ingefneeden , Reukeloos, witachtig
,, met Vleefchkleurige Vlakjes. Zy bevatten
„doorgaans zes Meeldraadjes, die, op twee
,, derden der iangce van den bodem a f, aan
,, den wand der Bloemen aangegroeid zyn , en
„ by den Mond eindigen , met langwerpige
,, Meelknopjes en een geel Stuifmeel. Het
,, Vrugtbeginzel, op den bodem zittende,heeft
„ den Styl een weinig korter, Els vormig,
,, met een Rompen Stempel, Het Zaadhuisje
„ is groot, driekantig Eyrond, met drie Vler-
,, ken, Elaasachtig, twee Duimen lang, fprin*
,, gen de van boven open, en bevattende maar
,, weinige Zaaden.”
Gezegde Heer heeft in die beide Planten
eenige verfchillendbeden opgemerkt. In degroot-
fte hadt de Aair wel zestig, in de kleinfte maar
twintig Bloemen. De onderden hadden den
Mond in zevenen o f agten gefneeden, en ook
zo veel Meeldraadjes; tcrwyl de bovenden in
zesfen gedeeld waren , met zes Meeldraadjes.
C c 3 Voorts
II. Deel. XII. Stuk.