V.
A fdeel.
III.
H oofdstuk.
De vermaarde T o u r n e f o r t , diède Ui-
jens, in een byzonder Geflagt, doör dë Pyp**
achtige Bladen van de Look afzonderde», moest
daar ook hec Bieslook t’huis brengen, \ welk
anderszins veel meer naar de Knoflook ge'ykt.
De Franfchen noemen het dikwils ook Ciboulei
zegt G oö a n , de Engelfchen, volgens R a y ,
Cives o f drives. Veelen hebbenze, roet B au-
h i n ü s , onder de Prey geteld en Biesbladige
Sny - Prey geheten of ook Wilde : want zy
komt wild voor in veele deden van Europa.
G e sn e r u s vondtze op Rotfen, by LaufFen-
burg, aan de Oevers van den Ryn; H a l l
e r doorgaans in ’ t Alpifch Gebergte. Zelfs
is z y , zegt zyn Ed., aldaar in fommige Weiden
zo gemeen , dat ’er de Smaak van het
Zuivel door bedorven wordt; weshalve hy ze
voor een Plant der Alpen houdt. Men vindtze
op de drooge Kalk-Rotfen van Oeland en
Gothland , en 'elders aan de Kust Van Swee-
den, overvloedig.
Het gemeene Bieslook, dat men in de Tui.
nen fe e lt , heeft van een Handbreed tot een
Voet hoogte. De Bladen vèrfchillen van de
Stenperennij.
TOURMP. Infl. 38j. Porram fè&ivum Juncifolium»
C. B. Pin. 72. Scbaenoprafum. Doq. Pempt. 689. Lob. Jc.
IS4. Porrutn Junceum. MuntinG Sec. Cepa Scapis Fo-
liisq. tctetibus , Capitulis pyrimidati». GmEL. Sib. I. p. J9 ,
T. i j . f. 1. Cepa paluftris altisfima. Buxb. Cent, IV. p. 27«
T , 4J. GORT. In g r , 49,
U
Stengeltjes niet, die ronde Hoofdjes, van bleek V .^
paarfche Bloempjes hebben , in een kort wit I(L
Elocmfcheedje. Het Zaadhuisje, dat Kegel-Hoofu-]
rond, Romp en driekleppig i s , bevat zwarte
hoekige Zaaden. De Wortel - Bolletjes , die
famengedrukt, lang en Ovaalachtig zyn, aa-
ten zig fplyten en hebben, zo wel als ’t Kruid,
een fterken Lookreuk, Men gebruikt het één ,
zo wel als ’t andere, op verfcheide manieren
in het Moes en tot Toefpyze, of ook m de
Sausfen, naar den Smaak des Lands. Het wordt
dikwils, alleenlyk om Appetyt te verwekken,
van fommigen voor den Eeten gekaauwd. De
Kuikentjes der Kalkoenen wordt het ook fyn
gefneeden, onder ’t Aas gegeven.
Het is zo w e l een overblyvend Kruid, als
de andere Soorten van Loo k , k u n n e n d e , daar
z y eens gep lant i s , v e r fch e id e Jaaren gefnee-
den worden , en het L oof groeit weder aan.
Dit heeft ’er den naam van Sny - Parey of
Sny-Ajuin aan doen geeven; want de gewoo-
ne Uijen lydt die affnyding, zonder nadeel,
niet. Ook zou de tamme Bieslook eenigszins
fchynen te veifchillen van de Wilde, die met
de punten der Blaadjes niet zodanig omge
kromd te voürfchyn komt; maar dit verfchil
is klein. Zelfs behoort hier , zo de Heer Ha l -'
ler met den Ridder oordeelt, de Ajuin tnet
jonde Stengels en Bladen en pieramiedaale
Hoofdjes van den Heer G m e l i n , welke
door ceheel Rusland en Siberie gemeen i s ,
lx, dkl, XII» Stuk,