V. Een zodanige , met den bynaam van Naan-
Aïdeel. tje> ^at jS zeer kleine, heeft de Hoogleer aai
Hoofd- N. Ia Burmanmjs onder de Kaapfe Plan*
fruK. ten waargenomen. Zy zal zekerlyk van die
van D i l l en tus verfchillen ; doch o f z y
Hog kleiner zy vind ik niet gemeld,
iv. (4 ) Kievitsbloem met een byna naakte Bloem*
^Peïfiïa* tros en f c^eeve Bladen.
Perülche
Deeze voert den naam van Perjifche Leliet
in *t Italiaanfch Pennaclü Perfiano, en by C lu*
sins Lilium Sujianum , als van Sufa, een Stad
aan de Grenzen van Perfie, nu tweehonderd
Jaaren ruim geleeden, te Konftantinopolen ge*»
bragt zynde, Uit Italië was een Bol daar van
aan den Ed, Heer B r a n c i o n in de Nederlanden
gezonden, die in den jaare 1576 een
Stengel fchoot, van twee Ellen o f meer hoogt
e , met vyftig Bloemen beladen, hangende aan
lange Steelen , welke de Steng opwaards pie-
ramidaal omringden, Z y hadden eene Klok-
vormige figuur en waren van een flaauwe purperkleur,
onaangenaam van Reuk. Zy gelyken
veel
‘ (4) Fritillaria Racetno nudiusculo , Fol. obliquis. H.
Ups. 8i. GOüAN Mansp. 171. Fiit. Racemo nudo tetminali.
H. Cliff. 119. Frit. Radice rotunda. R. Lugib. 30» Lilium
Perficum. C . B. Fin. 79. Rudb. Elys. 11'. p. 18 3. f. 1. Li-
liutn Sufianum. Clus. Hifi. I. p, 130* Lil. Perliciim. Do®.
Fimpt. p, 22oa Lob. Is, 17«,
veel naar de Bloemen van die Plantjes, w e l k e n ,
men witte Tydeloozen noemt (* ). De Wor- IIL n tel is een ronde Bol, uit groote Schubben fa-Hoofd- mengefteld, witachtig geel, van grootte als eensTUK.
Oranje-of Sinaas-Appel. De Bladen gelyken ,
in manier van groeijing, naar die van’de gemee-.
ne roode Leliën ; ftaande de onderften, by
tweeën , drieën of vieren , Kranswyze tegen
malkander over» Thans vindt men deeze Bloem*
plantjvry algemeen,in deEuropifche Kruidhoven
, alwaar zy een zagten Winter verduurt,
doch fteeds afneemt, ten zy des Winters warm
gehouden wordende»
De geleerde Heer G o u a n zegt, dat men
Ze in Vrankryk la Fritillaire noemt, en maakt
van de eigentlyke Bloemen deezes naams, die hier volgen , welke zo gemeen zyn, geen gewag
onder de Planten van den Koninglyken Tuin
te MontpelHer. Die is iets zeldzaams, ’t welk
ik niet begryp, „ Zy wordt ’er (zegt hy) in
„ de open Lugt gekweekt en heeft twee Voe-
„ ten hoogte. De Bloemen ,, Kleur of verfleeten paarfch, nzayanu wVlyikosle gt rvoaon-
,, ter dan een Hazelnoot, met drie kortere
,, Meeldraadjes , en een groen Honigkliertje,
„ De Bloeityd is in Maart” ff). Doch aan
de Kroon Imperiaalen geeft hy aldaar ook
maar een Stengel van een Voet hoogte. Dit is
niet minder vreemd.
(*) Zie het Geflagt va» letwiura, hier voos,
( t ) Mansp. p. 171^
i). n u t., xii. sïUKi