$3* Z E S M A H N l C E L E L ! ! -
V» eö ftaan doorgaans overhoeks, vier o f v y f
Bedeel. ^ j-jy elkander aan den top. Daar zyn er met
Hooro- » breeder Bladen , die hooggr groeijen , en
« uk. „ met fmaller Bladen, dielaager blyven*welke
„ laatften de Bloemen rood of geel hebben.
Deeze Verfcheidenheden komen in verfchil-
”, lende Landftreeken voor. De Wortels o f
„ Bollen zyn, gelyk die der overige Leliën,by
deRusfen en Tartaaren totSpyze in gebruik.
9, Z y kookenze in Melk of braadenze onder de
„ A fc b , en noemenze Sarana; doch onder*
a, fcheidenze tevens, met byzondere naamen ,
9, wegens de witheid en fchuhbigheid der Bol**
* len.”
IU. fo) Lelie m e t v e r fp r e id e E l s v e rm i g e B la d e n
i>ompO‘ en om g eb o o g en B lo em e n , d e B la a d j e s om-?
nium. g e k r u ld .
Smalbla* D
Op de Pyreneefehe Bergen, als ook in Siberië,
komt deeze voor, zegt L in n jEü s , die
de Bladen Liniaal, fpits, driekantig, gefleufd,
verfpreid en de Spleet van ’c Honigbakje zeer
ge-
Ultum Fo!. iparfis Subuiatis, Flor. reflexis, Coroli.
levolatis. Hort* Cliff. 120. Ups» 81. R. Lugdb. ji. MIX.L.
D iU . T. 165. f. z . Liliatn Rad. tunicata, Fol. fparfis &c.
G mel. Sib. I. p. 42. Liliutn lubrutn anguftifblium. G. B»
Tin. 78. Liliutn rubrutn przcox. Clus. Hijl. I. p. 1S3. 0.
Liliutn miniatum odoratutn anguftifolium* Rudb. Elys. II.
p. 176. f. 3. Y . Liliutn brevi & Graatineo Mis. C. B.
F in , 79.
O F B o m i N T E f t 23J
getand heeft. G m e l i n merkt aan, dat zy in
Siberië op de zelfde plaatfen groeit, als de ge* ]Ik
zegde i-oode Leliën en met den zelfden naarn Hoorè.
genoemd wordt, verkreukende de Bollen ook «tuk,
tot Spyze. Zy verfchik ’er grootelyks van ,
zo door de fyhheid der Bladen als door de fi-
guur der Bloem , behoorende tot onze Krulleliën
, en Mehie-rood zynde van Kleur. Zy
heeft den Wortel-Bol met Rokken bekleed ,
niet Schubbig hoch getand. De Scyl is zeshoekig
en groen , maar de IVleeldraadjes en
Knopjes verfchillen weinig van de Bloem. De
Stengel, die ligt van den Bol afgaat, is rond
en glad, witachtig groen, van een Span tot een
Elle hoog, De Bladen zyn twee Duimen lang
en één Linie breed, glad en hoog groen. In
getal van Bloemen verandert z y , zegt zyn Ed. ,
grootelyks, die lömtyds agt o f tien, doch ook
wel maar één op de Stengel voorkomen. Dit
komt echter niet by het verfchil der aangehaalde
Verfcheidenheden ; want daar de eerstgemelde
van C Lü s i u s maar één , twee o f drie Bloemen
hadt, droeg ’er , die met körte Grasachtige
Bladen, fomtyds wel over de dertig en tot
by de vyftig op ééne Stengel , maar dan was
dezelve -plat; gelyk die menigvuldigheid ook in
de witte Leliën by een misgewas plaats heeft.
De zodanigen worden Martagon Pómponii by
hem getyteld (*).
Jjo
(*) Zie Weinmanns Kruidboek , Plaat N. 6jj>, 660.
___