v:
Aïdeel.
m
HOOFDSTUK.
I I. H O O F D S T U K.
Befchryving van de D m emannige L elijs;
of Bolplanten, dat is , die drie MeeW
draadjes hebben; gelyk de Gejlagten van Croeus ^
^ Ixia, Gladiolus, Antholyza, Iris, Commeli**
na, &nz.
T k zal myn hoofd weinig breeken, om de be-
*■ * naamingen van deeze Bloemplanten te ver.
duitfchen. Men kent dezelven , meestal, m
st algemeen , door geheel Europa, ’t zy zonder
o f met eenige verandering van Tongval,, by
de Latynfche o f Griekfche Kruidkenners naa*
men; gelyk in ’t byzonder blykc in het hier
eerst voorkomende Geflagt ; naamelyk
G a o c u s,.
De Kenmerken zyn , een Bloem, die zig
als zesbladig voordoet, doch alleenlyk een
Trechtertje is, in zes deelen gefneeden ,opgeregc
gaapende. Het Vrugtbeginzel, daar beneden,
in een eenbladig Scheedje vervat, heeft een
Styl , zo lang als de drie Meeldraadjes, en
deeze Styl verdeelt zig in drie lange omge*
boogene Stempels.
To t deeze bepaaling behoort dat Plantje, V.
welk de gewoone Saffraan uitlevert. Hetzelve Afdeel.
maakt de eenigfte Soort uit, waar toe de zöge- HoofdS
naamde Crocusjes onzer Bloemtuinen als Ver- stuh.
fcheidenheden zyn t ’huis gebragt ( i ) . Men c ^
onderfcheidtze by den naam van Herfst - Crocus, Sativuu
om dat de andere Voorjaars- Bloemen zyn , en
geeft ’er den bynaam aan, als een Plant zynde,
die geteeld wordt, niet alleen in de Zuidelyke
deelen van Vrankryk, in Griekenland en Italië,
maar ook in Switzerland , in Ooftenryk en zelft
in Groot Brittannie, De Ridder fielt haare
Natuurlyke Groeiplaats in Thracie, op Rotfen
in Portugal en de Pyreneen. Daar, immers,
groeit een Wilde o f Berg ■ Crocus, die dê Bloem
van de Tamme , doch bleeker heeft, zo Clusius
aantekent.
Men plant de Saffraan by geheeje Akkeren
uit jonge Bolletjes vo o rt, niet uit Zaad , zo
R A Y aanmerkt: des de bynaam, van C. B a ü-
HiNus ontleend, weinig ftrookt. Evenwel
kan zulks goed gemaakt worden , dewyl men
die
Ci) Crocus Spathl univalvi Radicali, Corolte Tabo lon-
gisfimo. Syfl. Nat. XII. Gep. SS- Heg, XIII. p. 75. Crocui
Floie Fiu&ui impofito , Tubo longisfimo. R. J.ugdb, 4 i.
II. Ups. i j . Mat. Mtd, 17. H. CUf. l8. * . Crocus Au-
mmnalis fativus. MorïS. Hiß. II. p. 33;. S. 4. T. z. f. I .
Crocus fativus. C. B. Pin. 65. Dod, Pempt. 113. Lob. Ie.
137. ß , Crocus Vernus Iatifolius, f - XI. 8c I -V i . G. B»
fin. 65, 66. DOD. Pempt. 214 > Z55. Ï.OB. Ic, 139 > 149«
A 5
ï ï , Deel. XII, stok.