Afdeel. 5 dat “ en van ouds reeds in de Bollen een
1, fchets vernomen hebbevan de BIoeibplant,daar
Hoofd- in verholen. De ontwikkeling van dat Kiempje
sxü k . vereifcht vogcigheid, welke de Bol in ’t eerst,
doorgaans , genoeg in zig befluit, om eene
Scheut te maaken; gelyk men dit ’s Winters
in de Tulp- en Hyacinthen - Bollen en anderen
waarneemt. Ja fommigen , gelyk de GoIchK
cums, maaken buiten den Grond zelfs Bloem;
doch anderen hebben daar toe het behulp der
Wortelen noodig, die in eenigen zeer dun, kort
en Vezelachtig, in anderen dik, lang en fappig
zyn. Van dit laatfte geeven de Hyacinthen
ons een voorbeeld; waar uit tevens blykt, dat
die Wortels zekerlyk influrpendc Werktuigen
zyn , gelyk de Wortels van andere Planten(*).
De Bloembollen, voor ’t overige, zvn van
veelerley figuur. Men vindtze bytia Klootrond,
gelyk in de Hyacinthen ; van boven, zo wel
als van onderen platachtig , gelyk in de Impe-
riaal of Keizers -Kroonen; langwerpig en van
boven fpits , gelyk in de Tulpen en anderen.
Sommigen beftaan als uit twee Bolletjes boven
elkander, gelyk in de Crocusfen, of uit twee
halfronde , wederzyds , waar tusfehen de Stengel
uitfehiet, gelyk in de zogenaamde Kievits-
Eijeren. Ook vindt men ’er, die naar een
Hondstand gelyken, in de Plant van dien naam.
Meestal
d e r B o l p l a n t e n ; ?
Meestal zynze met een byzonder Vlies, van V;
verfchillende Kleur , paarfch , roodachtig 0f
geel , en ook wel graauw , bekleed ; doch Hoofd-
fomtyds naakt, als in de Leliën, enz. stuk.
De Bloem deezer Planten is , in ’t algemeen, Leiie-
Lelieachtig, dat is , zo T o d k r e f o & t dezelve ^joem.
hefchryft, ,, ©f uit zes, zelden drie Bloem-
„ blaadjes beftaande, of zesdeelig ingefneeden.
„ Haar is eigen , dat de Stamper o f Kelk
, , overgaa tot een Vrugt o f Zaadhuisje, altoos
„ in drie hokjes o f Celletjes verdeeld. Zodanig
„ zyn de Bloemen der Tulpen, Hyacinthen »
„ Affodillen , enz. die Lelieachtig genoemd
„ worden, niet alleen, omdat het grootfte deel
„ derzelven eenigermaate naar de Leliën ge-
,, lykt, maar ook ora dat zy altoos een drie-
„ bokkige Vrugt, gelyk de Leliën, agterlaa-
„ ten (*J.”
Myne Afdeeling begrypt vqoreerst de zoda*
nigen uit de Klasfe der Driemannigen , waar
van negen Geflagten; ten tweeden uit de Klasfe
der Zesmannigen , waar van de meefte en meer
dan dertig Geflagten : ten derden, behalve
het Standelkruid en dergelyken, uit de Man-
wyvigen van de Twintigfte, nog drie uit andere
Klasfen en dus e lf: ’c welk voor deeze
AfdeeliDg, in ’t geheel, met de bykomepde en
ïngevoegde, by de zerïigj Geflagten maakt, die
ik nu gaa befchryven. _
ö II. HOQFD-
(*) Toubnf, Infl. Rei Hert, p. J4J.'
A 4
II. Deel, xil. stuk,