V. Deeze is mede een der allergroot fte Soor*
ÄrnEEiu ten ^ verfchillende door de Smalbladigheid
Hoofd meest van de voorgaande. Men vindtze, on-
«xuK. der den naam van Zeer groot Melkwit Om*
thogalum , in de Verzameling der Bloemplanten
van den Ey(letter Tuin , en wel onder
de Voorjaars - Bloemen , afgebeeld. De afkomst
i s ' van Heuvelen in Portugal} zegt de
Ridder.
B» Met de Meeldraadjes beurtlings uitge*
rand.
ix. ( 9 ) Vogelmelk met getuilde Bloemen , de
° ~ thï- Bioemfteeltjes laager dan de Stengel; de
rabicum. v t Draadjes eenigermaate uitgerand.
Aiabifch.
Deeze , door C l i j s i d s Arabifch , door
DoDON-ffiüs Groot Ornithogalum getyteld 3
Wefdc gemeenlyk Alexandrynfe Lelie genoemd,'?
volgens L o b e l ; welke naam men zoude mogen
denken van Alexandrie in Egypte afkomftig
deirt’tbus. R., Lug&b. 32. Ornithog. anguftifol. Spicatum maximum.
C. B. Pin. 70. Rudb, Elys. II. p. *34* 4’ Ojnkhogaliivn
Lafiteuin maximum. Eesl. Eyfl. Vem. V. T*
14. f. 2.
(9) Ormthogdlum Flor. Corymbofis, Fedunc. Scapo humi.
Hóribus &c; R, Lugdb. 32. Ornithogalum umbellamm ma-
sltnu.m- . Pin. 69. Rudb. 'Eiyt. II. p. ijo . f. I. Or-
nithogalum A r a b i c u m . Clus* Miß* II. p. rS6. BESI*. Eyß.
Vetn. V. T. ai. f . i . Melanomphale. RENEalm. Sp. $9. T.
jMXMvÈn Alexandrinum Neoteticorum. Lob. Ie. *43>. Oï-
®ithog. majus. Dod. Fempt. 221.
flrg te zyn » doch daar is ook een Alexandria V.
an Ligurie , zo D o d o n ü d s aanmerkt. In»
dien zy gemeen was by ,de gedagte Stad 3 Hoofd^
zou immers F o&s k a o h l dezelve waarge-ITUJt*
nomen hebben.
De Wortel is een witte Bol, van onderen
plat j en , zo wel als de Bladen, veel naar
die der Hyacinthen gelykende : de Stengel één
o f anderhalf Voet hoog, glad, naakt, dun en
groenachtig, aan den top omringd met eenigö
verwardelyk groeijer.de Steeltjes , Bloemen
draagende van grootte als der Narcisfen, maar
van figuur als die van ’t Vogelmelk, en even
als dezelven des avonds zig fluitende. Zy be*
liaan uit zes geheel witte Blaadjes, terwyl
een zwart Knopje,,, dat driekantig is , het midden
van de Bloem heflaat, van zes Meeldraadj
e omgeven , die wit zyn met geèle Knopjes.
Deeze Bloemen zyn zeer aangenaam en
balfamiek van Reuk. H a l l e r zegt, dat de
Meeldraadjes famentegroeid zyn (*_). <
Eenmaal hadt C l ü s i ü s deeze in Neder*
land zien bloeijen , en vervolgens, in ’t jaar
Ij7$, te Weenen; doch nergens bragtzyZaad
voort. Zelfs hadt deeze Bol, zo hy aanmerkt,
een zonderlinge natuur : willende geen Blad
fchieten , dan alle Jaaren uit den Grond ge»
Bomen en voor den Winter weder geplant worden
(*) Staminacormata. HALL. Gpttt. Sr, $yfl. Hat. Veg. XIII.’
V 2