IAfdeel. öetal ^er Bloemen , welk dikwils drie o f vier
II. is op éênen Steel.
Aanmerkelyk is ’ t s dat in alle Bosfchige
4 Landftreeken aan de Westzyde van de Wolga,
in Rusland , deeze Tweebloemige Iris al-
_ gemeen zy ; terwyl de Laage , die volgt, niet
voorkomt dan aan de Oostzyde van die Rivier,
alwaar de Tweebloemige niet gevonden wordt,
zo de pHoogleeraar P a l l a s waargenomen
heeft (*Jk '
ix. (9) Iris met gei» Bloemen ; de Stengel korter
fumiiai dan de Bladen, eenbloemig„
Laage,
Met veele veranderingen van IC!euren komt
deeze laage eenbloemige Iris vo o r , die haare
Groeiplaats heefc op bloote Heuvelen, zo wel
in Opper- als in Neder - Ooftenryk. C lu s i ü s
heeft daar van de volgende Verfcheidenheden
aangetekend» De grootfte hadc Bladen van
omtrent een Voet, Bloemen van een Span hoog,
blaauw-
Reifen. I. Theill. p. 171.
( 9) h it Cor. Barb. Caule Fol. breviore uniftaro, jAcq .
jAuftr. T. I. Iris Cor. Barb. Foliis ’Cauletn iiniflorum fu.
perantibus. H, Cliff. 19. B.. Lttgdb, 17. Gouan Monsp. 2 6.
Chamsiris minor Flore purpureo. C. B. Pin. 33. Chamaeiris
latifolia minor, i , 2. Clus. Hiß. I. p. 225. Patin. 2$o.
Lob. U, «4 , tfj. Chamz - Iris minor Fl. purparo-coe-
luleo. y , — j] , rubello. d. — Flore pallido et
albo. ». Fl. variegato. Iris anguftifolia maritima minor.
Ghamx - Iris Fl. luteo et pallido. $» faxatilis Galiica. C. B,
fb i. 33, 34*
blaauwachtig paarlch, met eenige wjtte Stree- V, _
pen: een andere was kleiner,doch weinig ver- ^
fchillende van Bloemen , welke , zo wel in Hoofs?
deeze als in de grootfte, met o f zonder R e u k e n ,
voorkwamen. Een derde hadc de Bloemen
hlaauw ep welriekende : een vierde bleek of
witachtig met eenige paarfche Streepen. Een
vyfde eindelyk, met de drie laatften in kleinte
overeenkomende, hadt de Bloemen hier en daar
zwart, met witte ToBgetjes; matirin allen was
de ruigte onder dezelven geel en daar boven
paarfchachtig , zynde de Bladerige Stempels »
die de Meeldraadjes in deeze Bloemen dekken ,
tweedeelig , met twee opftaande Vinnen, en
de Bladen , zo wel van de paarlche, als van
de witte en van de bonte, by den Wortel ge-
meenlyk paarfchachtig.
Nog meer Verfcheidenheden teelt men van
deeze aartige Bloemplantjes in de Tuinen. In
de Zuidelyke deelen van Vrankryk, Languedok
en Provence, vindt menze ook op dc Bergen,
Heuvels en in de Spleeten der Rotfen, 'veranderende
zelfs daar in, dat de Stengel hooger
o f langer dan de Bladen,of met dezelven egaal
valle ; gelyk de Heer G e r a r d opgemerkt
heeft. Ja fommigen hebben byna in 't geheel
geen Stengel} te weeten die , welke L ob e l
afbeeldt, zynde de Bloemen maar een Handbreed
hoog (*)» Voorts hebben zy de Bladen
bree-
(*) Feipufilla faxatilis Iris latifolia, acaulis fsiaae.Los. Is..
44. Kruidb. p, 90,
II. DKEL. XII. SXV&tt