V.’
4.FDEBL.
ll.
Hoofdruk*
Bladen Eyrond- Lancetvormig fpits; een,
kruipende gladde Steng.
Deeze Amerikaanfche is een Jaarlyks Ge»,
was, dat uit een Vezeügen Wortel leggende
Stengetjes, van eed en twee Voecen of langer^
verfpreidt, die een weinig hoekig rond zyn, en
uit de Knietjes Wortel fchieten. De Bladen,
die overhoeks groeijen, omvatten de Steng eerst
Scheedswyze en verbreeden zig dan ah die van.
het Zeepkruid, zynde overlangs geribd en eenï-,
germaate glad. Uit de Oxels der bovenfte Bladen
komen dunne ronde Steeltjes , die uitlöo-
pen in eeu famengedrukt Kasje, ’t welk agter-
volgelyk Bloempjes uitgeeft , die fchoonblaauw
zyn. Deeze beftaan uit twee grootere , opftaan-
d e , gekleurde Blaadjes, eerst hol, dan vlak,
eindelyk omgeboogen, fomtyds boven uitgerand;
en als Hartvormig, en een kleiner hol door-
fchynend wkachtig, ncderwaards geiirekt; ter-
wyl de drie anderen een Soort van. Kelkje maa-
ken, dat de eerscgemelden omvat.
T o t deeze Soort behoort, waarfchynlyk, de
Japanfohe Plant genaamd Koo - feki, welke
K a e m p f e r in Afbeelding gebragt heeft, ea
wier
iatis acinis ;. Gaule repente glabro, Syjt-, Nat. XII. Gen.
<*• Peg. XllU p* So. Comm. Fol. ovato - Lanceolatis &c.
, H. Qliff. 2i. R, Lugdb. 3g. GRon. Virg. ijo. Comm, Tro-
cumb. annua Saponaria folio. Dil l . E ltb 53, T. 78. f.
89, Comm. Gramin?a latifblia, Flore {«ceriileo» Ptyjj, Ge*j
<-8» T. 38. BOERHa Lugdb* I, p. 237.
wie# Hemelfchblaauwe Bloemen men , zo h y ^ ^ . .
aanmerkt, aldaar tot bereiding van een Ultra- li#
maryn-Verwe gebruikt ( * ) . Onder de Oostin- Hoofd-
difche Planten , naamelyk , wordt ook deezeiTUK“ -
her waards gebragt (fjH
f a ; Commelina met ongèlyke Bloemen, Lan- n.
cetvormige gladde Bladen en een leggende
Steng, Kaa?ie‘
De Steng van deeze is, metmyn Exemplaar,
dat ik van de Kaap ontvangen heb, overenn-
komft'g »eenigermaateplat, gegaffeld, geftreept,
aan de Gewrichten bezet met Vliezige Scheed-
jes, fluitende in de uitgebreide Bladfteelen, welke
de SteDg Scheedswyze omvatten, en op
de kanten eenige Haairtjes hebben. De Bladen
zyn Lancetvormig , fpits,groen en glad, twee
Duimen lang, overhoeks geplaatst, overlangs
geel geribd. De Bloemen, uit de Oxels voortkomende,
op eigen Steeltjes, hebben een Hartvormig
Omwindzel, dat zig fluit en opent,als
gezegd is , en dik wils wederom een ander
Bloemiteeltje uitgeeft. De Bloemen hebben de
drie
(* ) Kaempf. Jap. T. p. S88.
(t) BüRM. Fl. Ind. p. 16.
(O Commeiina Cor. inaeq. Fol. Lanceol. glabris, Caule
procumbente. Commel. Rad. petennx &c. WACHend. Ultr.
323. Gommelina procumbens Flore luteo. R. Lugdb, 538.
ha l l , Gott. 66. Fa BR. Hdmfl. 18« Berg* Csp, 10,
g 5