si
mi ii II r
i S I P
D e E ig e n s c h a p p e n d e r P l a n t e n
m m i
* 5*
In l e l om Hont
d in g .
5 te worden , eerst in de Maag der
Byën moest gekookt o f toebereid zyn. Swam-
merdam zelf was van dit Gevoelen , doch
heeft zekerlyk hier in mis gehad, zegt de Heer
Kolreuter , die , om daar van vefzekerd te
zyn , in ’t jaar 1760., met den aanvang des
Voorjaars, een Proefneeming daar op in ’t werk
ftelde. Hy verzamelde van eenen fterk bloei-
jenden Oranjeboom dagelyks dit zoete Sap ,
dat , toen het. uit de Bloemen kwam, en zo
lang het nog dun en vloeibaar b le e f, den Reuk
der Bloemen behieldt, doeh, toen het dik geworden
was , alleenlyk eene Honigreuk hadt.
Hy deedt dit Sap uitdampen, en , na dat het
zyne behoorlyke lyvigheid hadt gekreegen, be-
vondt hy het den Smaak te hebben van den besten
Honig, Alles ,wa t zyn Ed. daar van hadt
vergaderd , bedroeg, in een Suikerglaasje van
een Duim wyd en ruim een half Duim hoogte;
buiten én behalve het gene men door proeven
daar aan verminderd hadt. De Kleur was fchoón
Goudgeel. D e tweede Proefneeming maakte,
h y , kort daarna, met het zoete V o g t, dat aan
de witte Honigbakjes der Bloemen , die men
Kroon Imperiaal o f Keizers - Kroon noemt , in
de gedaante van groote Druppelen hangt. Hetzelve
was byna zo dun en helder als zuiver W a ter
, hebbende een. zoetagtigen, doch tevens wat
walgelyken Smaak en Reuk. Ivjet het. opengaan
der Bloemen begint de affcheiding van hetzelv
e , en duurt' zo lang , tot dat de Bloem verwelkt
:
IN ’t a l g e m e e n b e s c h o uw d . 153
welkt: derhalve kan men het eenige Dagen agter-
een , en dus verfcheide maaien,, verzamelen.
Van zesenveertig Bloemen kreeg hy ongevaar
een Once van dit V o g t , het welk door ’t uitdampen
bruinagtig wierdt, en eindelyk , de
dikte van Honig bekomende , geheel donker
bruin rood. Het heeft alsdan wel eenen zoeten
doch tevens geen aanmerkelyken Honig - Smaak,
hoewel het walgelyke daar uit fchynt te zyn ,
om welks reden de Turken zig van de frisfche
Druppels tot een Braakmiddel bedienen. D e
Byën zyn ’e r , zegt zyn Ed.,, in Duitfchland
ook niet gretig naar. De derde Proef ftelde
hy in ’t werk op het zoete Sap uit de Bloemen
der zwarte Aalbesfen, Dit is taamelyk
dik, zeer zoet van Smaak, van een wat Herken
en onaangenaamen Reuk.* Hier van kreeg
hy ongevaar zes Drachmen, dat tot Honigdikte
uitgewaafemd wel zoet was , doch met eenige
onaangenaamheid. De vyfde P ro e f, op het
Vogt der Bloemen van Salie, Rosmaryn en anderen
by elkander, gaf een Goudgeel Sap, dat
in Smaak overeenkwam met den besten Honig.
Ten zesden , eindelyk , het V o g t , dat in de
Neétarfpooren van de Bloemen der Oostindifche
Tuinkers zig bevindt, onderzoekende, bevondt
"hy hetzelve taamelyk helder , in Reuk met
de Bloemen overeenkomende. Dien Reuk verloor
het door verdikking, en kreeg eenen volkomen
Honig - Smaak (*). Het
(*) D. J. G. Kolreuter* Vorlaufigt NacbrUht , en?,
Lelpzig, 1761. p. 4 6 , enz,
K y • ,