I nlei
d i n g .
deiréz enlavaeri
lacahritl lveenrd-e .
■ gemeen Rivier o f Regenwater altoos Aardag-
tige deelen bevat. De keurige Proefneemingen
van-den Heer B o n n e t , over het doen groei-
jen van Planten in Mos, Spons, Zaagzel, W o l,
Kalk en andere Stoffen, buiten de eigentlyk zogenaamde
Aarde, zyn elders uitvoerig verhaald
(*). Aanmerkelyk is ’t , dat het Gewas
van Boekweit, by voorbeeld, in Zaagzel, Boomwol
o f Zwam gezaaid, niet hooger groeide dan
twee o f drie Duimen , en dus . een foort van
Dwergjes maakte, die ook zeer klein Zaad droegen
, hetwelke niettemin in i goede Aarde gezaaid
, wederom zo groote en aanzienlyke Planten
vüortbragt, als uit de gróotfte Zaaden. Dergely-
ke voorbeelden , evenwel, zien wy dagelyks, in
het verfehil der tiering van Gras, Kcorn,Moeskruiden
, Boomen , enz. in fchraale o f vette
Gronden, waar door zelfs de Reuk der Bloemen
en hoedanigheden der Vrugten merkelyk veran-^
deren (•{•).
Doch hier omtrent komt in bedenking , o f
verfchillende Gcwasfen, in de zelfde Grond geplant
j daar uit ieder het Voedzel haaien dat haar
eigen is , dan o f de Vogten | welken zy inzui-
gen, allen van de zelfde Natuur zyn. Dewyl
fommige Gewasfen een vette , fterk gemeste
Aarde, anderen een Zandigen o f Steenagtigen,
anderen de Kley o f een zouten Grond en wat
dies meer is,- beminnen; kwynende zelfs in een
Grond,
(*) Zie Uitgezogtt Verhand. III. Deel , bl. 36 , enz,
( f ) ÜC zelfde IV. Deel, bladz- >93.
Grond , die hun oneigen is; zo fchynt het dat
de Haairbuisjes der Wortelen gefchikter zyn
tot inneeming van fommige Vogten, o f de Vaten
der Planten bekwaamer tot Verteering van
deeze o f gene Stoffen, in deeze Vogten vervat.
E n , dat de Sapvoerende Vaten der Planten deeze
bekwaamheid hebben , blykt' door het Enten
der Boomen, als wanneer een enkel Takje ,
voortgroei jende op den zelfden Boom, Vrugten
voortbrengt van een geheel andere Smaak, dan
de Wortelftam. Ook is het zeer waarfchynlyk,
dat uit een zelfden Grond veele Stoffen , van
een zelfde natuur , door verfchillende Planten
worden ingezoogen: dewyl z y , by een geplant,
elkander berooven van noodig Voedzel, zo wel
als Planten van eene zelfde Soort (*).
De Waarneeming , dat fommige Planten elkander
beminnen, anderen elkander haaten ;
fommigen niet by elkander groeijen willen, anderen
elkanders Groey bevoordeelen, fchynt
doch het eerstgemelde denkbeeld te begunftigen:
want zo alle Planten een zelfde Voedzel uit den
Grond haalden,kon dit verfehil naauwlyksplaats
hebben. Dus ziet men , dat Rog en T a rw , onder
elkander gemengd, wel voortkomen in Gronden,
die voor Tarw alleen te ligt waren: gelyk
ook Haver en Boonen , door één gezaaid, wel
draagen op een Akker , alwaar de Haver alleen
kwaalyk gehaagd zou zyn ( f ) . Het
(* ) Zie een uitvoerig Vertoog deswegen, in het VL Deel.
der Uitgezegte Verhandelingen t bladz. 159, enz.
( t ) Ibidem, bladz. 171»
B 4