I.
A fd eel.
IX.
HOOFDSTUK.
die Vrugt, R d m p h i u s verhaalt, dat' dit
Volk de wêggeworpene Bolders zorgvuldig op»
raapt , om dezclven tot het kooken van een
Drank, tegen langduurigen Buik- en Bloedloop
d iend ig, te gebruiken, ’t Is zeker , dat-de
Nooten ze lf van een zeer famentrekkcnde hoedanigheid
zyn, en fommigen willen dat de Terra
Catechu, gemeenlyk Cachou genaamd, flegts
het verdikte Sap zou zyn van deeze Nooten.
Men kan taamelyk vastdellen dat deeze Dro-
gery geen Aarde is j alzo zy in Water ge»
makkelyk fmelt, en , door Vuur verbrand zyn-
d e , weinig Asfche overlaat. Zeer oneigen
wordt zy ook Terra Japmica geheten : alzo
zy in Japan niet va l t , moetende aldaar ge»
bragt worden van Malabar, Suratte, Pegu en
andere plaatfen aan de Vaste Kust van Indie,
alwaar het Vaderland is der Pinangboomen.
Evenwel zyn ’er voornaame Autheuren, gelyk
G a r c i a s en B o n t ï u s , die verzekeren,
dat de Catechu het verdikte Sap is van zekere
gedoomde Boomen, die meest naar de
Acacia gelyken. Zelfs wordt elders de Sooit
van Acacia aangeweezen , waar van zy komen
zo u : anderen betrekken daar toe veelerley Soorten
van Sleedoorn, en het is niet onwaarfchyn-
Iyk , dat de Areeknooten in de famenfielling
komen van dat E x tra k t, welks famentrekkende
kragten zo vermaard zyn in ons Wereldsdeel (*).
Het
(* ) GEOïFR. A te. ruti. Tom. II. », 722*
Het gebruik der Pinang - B e te l, op de ge- I*
dagte manier, heeft ook wel degelyk zyne
nadeelen. Die dezelve geduurig kaauwen ver- H oofd-
liezen vroeg hunne Tanden, zegt R d m p h i u s , stuk.
hoewel een maatig gebruik den Mond vast maakt.
Voorts weeten de Indiaanen onder de Pinang
zekere dingen te mengen, die o f een -weezent-
lyk Vergift zyn o f de Menfchen lang doen kwy-
nen o f tot Min verwekken ; om van de zogenaamde
betoveringen, door dat Middel, niet te
fpreeken. D it is de oirfprong van een zeer gemeen
Spreekwoord in Indie, wanneer men iemand
ziet uitteeren : Hy heeft ergens een P inang
gikreegen. Men befchuldigt inzonderheid
het Indiaanfche Vrouwvolk , dat zy zig dus uit
jaloersheid aan haare Minnaars wreeken. Buitendien
weeten zy daar van zig aar tig te bedienen
in haare Minnaaryën ; wordende de Pinang
- Betel dikwils als een teken van genegenheid
aangebooden o f door den een den anderen
toegezonden. Van. de Bladen en Bladftee-
len ; zelfs van den Z a k , waar uit de Bloemen
Vrugtlleng voortkomt, als ook van het
Geweefzel , dat aan den Voet der Twygen
z i t , wordt nog wel tot Korfjes , Zakken ,
Doozen o f Tabaks Bonkosfen , gebruik ge- .
maakt.
R d m p h i u s merkt aan , dat van de tam- soorten
me Pinangboomen drie Soorten z yn , waar n o g^ ^™ “
eenige Verfcheidenheden onder loopen. 1. Die boomen.
welke de grootlte Vrugten draagt, in ’t Ma-
-leïtfeh.