I. moeten zig naar die gewoonte fchikkep: want
^fdeel een njet p jn je r groote onbeleefdheid zom
Hoofd- de zyn dit Geregt , wanneer het aangeboo-
s t u k , den wordt , niet te nuttigen , dan hetzelve
niet voor te zetten , zo dikwils iemand van
aanzien een ander bezoekt. Elkander ontmoetende
prefenteert de een den anderen Pinang,
dus toebereid , welke hy by zig heeft,
als een teken van Vrindfchap , en de Groo,
ten laaten, wanneer zy uitgaan , zig altoos de
Pinangdoos, in welker kostbaarheid een groote
pragt bedaat , agter na draagen,
Het Qndertusfchen is het naauwlyks te begry-
nieTIetei pen , hoe deeze dingen , ten dien einde , zo
epKaik. a]gemeen in gebruik kunnen gekomen zyn.
De Areeknoot op zig zelf is zo wrang en de
gedagte Peper zo heet , dat menze niet gebruiken
kan zonder die fcherpheid door Kalk
te temperen. D e jonge, zagte Pinang-Vrugt
wordt eerst , door fchillen , ontbloot van haa-
rep groenen Bolder: dan fnydt men de Noot
in twee pf vier Hukken , cn daar van wordt
. ’er één, op eepmaal, tot het gezegde gebruik
genomen. Men rolt hetzelve , met een weï-
pigje Kalk yan Oederfchulpen , in een Bete!-
Blad, pf voegt ’er een brokje van de. gezegde
Lange P epe r , die de Vrugt is van de Betel
o f Siriboa, b y , en (leekt het dus, dikwils met
een weinigje Cachpu, in den Mond. De Oude
Lieden houden meer van oude Nooten ,
die zy dan fyn laaten dampen, en vervoh
gons ^
gens, even als de jongen , met Betel en Kalk
gebruiken : om dat het Kaauwen hun anders Afdeel»
te lastig valt. Op veele plaatfen, daar deeze TTIX*
t, Boom n•i et groe•i t, kt an men zehirs geen anjd e' refHiToUo£f,i >’
dan oude Nooten bekomen, welke ’er van
andere plaatfen worden toegevoerd. Zo bedaat
het met de Chineezen , welke deeze Nooten
haaien van de Vaste Kust van Indie, Men
vindt ’er onder, die de eigenfchap hebben ,
om iemand onder ’t kaauwen duizelig en bedwelmd
o f dronken te maaken ; het welk zo
wel in ‘de oude als in de jonge Nooten plaats
heeft, en een gebrek o f ontaarding fchynt te
zyn ; doch voor de genen, die het kaauwen
van deeze Siri-Pinang o f Pinang - Betel, ge-
lyk men ’t noemt, niet gewoon, zyn, is hetzelve
doorgaans van die uitwerking , even als
het Tabakrooken. Anderszins maakt het eene
aangenaame Speceryagtigheid in de M o n d ,
verwarmt het Bloed en geeft aan ’t Aange-
zigt eene levendige Kleur, beneemende tevens
de walgelykheid van de Maag , en dus het
Hart verderkendë ; gelyk het ook een behoedmiddel
tegen ’t Scheurbuik op de Schepen
is.
Offchoon het vermoeden van den Sweed- samen,
■ fchen Heer O s b e c k geheel ongegrond was, Kwgu^0
dat de Chineezen van de Areeknooten den
Arak dooken zouden ; ’t welk hy afleidt uit
de gelykluidendheid van den naam; zo is het
doch zek e r , dat zy veel werks maaken van
B b | di$
?lf ÖFEL. i , STUK,