I .
A f d e e l .
X.
H oofdstuk,
a, Het is een Boom van middelmaatige groot-
„ t e , ongevaar veertien Voeten hoog , zon-
, , der Schors , maar alleenlyk met een Afch-
, , kleürigë Korst overtoogen, die zeer naauw
„ vereenigd is met het zeer harde witagtige
„ Hout. De' Bladerige Twygen komen kruis-
„ wys uit den Stam voort; de nieuwen alleen
„ uit de Kruin ; terwyl de genen, die laager
, , z yn , door Ouderdom af vallen. Deeze Twy-
j , gen zyn glanzig groen , aan de binnenzyde
„ p la t, aan de buitenzyde verhevenrond, van
onderen bezet met langwerpige ftyve Doör-
„ nen. De Wortel is witagtig en gevezeld ,
van eene Smeerige Smaak, wild van Reuk.
„ D e Bladen, die tegenover elkander aan de
„ Twygen zitten , menigvuldig in getal, zyn
„ langwerpig rond, gefpitst, digt, glad,, glan-
zig groen , by den Steel inwaards toelui-
„ kende, en metjfyne Adertjes overlangs ge-
„ ftreept. De Bloemen, die, gelyk in andere
„ Palmboomen , eerst in f tyve, groene, Le-
„ deragtige Doozen beflooten waren , komen
,, daar vervolgens u i t , zynde klein , veelen
,, aan één Steeltje , beftaande uit drie ronde
groenagtig witte Blaadjes, met drie witag-
" tige Wollige Meeldraadjes ^voorzien, beften-
„ d ig , zonder Reuk, wrang van Smaak. De
„ Vrugten , langwerpig rond en klein , als
„ wil.
BURjJANNUS , in zyn Ed» Fhra J'ndica, ftaat Pint facie. Mei?
sier hier , hoe iets door Drukfeilen kan rerbasteren.
,, wilde Prunellen , hebben een harde Houti- K
„ ge Spits aan den top, en zyn van ondercn^Afdeel,
j, in een driepuntige groenagtige Kelk begree- Hoofd-
„ pen. Eerst groen, daarna rood, worden z y stuk.
„ eindelyk roodagtig bruin, en zwartagtig glim-
„ mende, als zy ryp zyn. Dan bedekken zy
„ met een dunne Schil een witagtig zoet Mee-
„ lig Vleefch , zittende om een langwerpig
, , Steentje, dat ros is en met een diepe Groef
„ overlangs geftreept , bevattende: een witag-
tige bittere Pit.
, Deeze Vrugten komen voort aan gladde
/groene glinfterende Takken, van byna twee
Ellen langden twee Vingeren breed, welke
’ ’ plat, fty f en Houtig zyn , met geene Schors
bekleed : waar ui t , zo men de jonge T ak ken
affnydt, een helder wrang Vogt vloeit.
„ De Boom groeit overal in Malabar, op
Berg- en Steenagtige Zandige plaatfen. Hy
bloeit en draagt Vrugten ’t geheele Jaar
door ; zynde niet zelden tot aan zyn zes-
tigfte vrugtbaar. De Vrugten worden, even
als die van de Pinang, met Betelbladen en
ongeblufchte Kalk , van geringe Menfchen
gekaauwd. De Boom is ook by de Oly-
phanten zeer begeerd, wegens zyne Pal-
rniet, een zeer aangenaam Me rg , tusfchen
de Takjes , daar de Vrugten aan zitten,
beflooten. Voor ’t overige zyn de Bladen,
Vrugten en andere deelen van deezen Boom
zeer fterk famentrekkende, en fteropen al-
C c 5 333} lei'-