I n l e i * Leerwyze uitgeevende over de Voortteeling der
CING. Planten, beweert wel dat de buitenfte Schors
S 'J
de Bloemfcheede maakt in de Bolplanten , en
de binnenfte Bast, van Kleur veranderende, de
Bloemblaadjes, maar hy voegt ’er b y , dat de
ry van Vaten eindigt tusfchen de Bloemblaad-
jes en Meeldraadjes, in o f by de Honigbakjes,
en zekere Pluisagtige Kwastjes , die aan dezel-
ven zig bevinden, formeert. Het Vleezige van
den S te e l, zegt hy verder , maakt de Meeldraadjes;
de Vezelen de Helmpjes en de Vaten
het Stuifmeel; terwyl het Merg der Plant eindigt
in den Styl en het Vrugthuisje (Periear-
piuni), maakende den Styl fpongieus, niet hol.
’ t Is echter zeker , dat dezelve, in vërfcheide
Bloemen, zigtbaare holligheden heeft, alleenlyk
met Lugt gevuld. *
Het Het S t u i f m e e l der Bloemen heeft zo
nm - bepaalde en verfchillende gedaanten in byzonde-
re Plantgewasfen , dat het ten uiterfle dwaas
zoude zyn , hetzelve langer voor een Uitwerp-
zei der Bloemen te houden. .Voor ’t bloötö
Oog vertoont het zig als Stof van de eene o f
andere Kleur, en aan de Vingeren kleeft het
doorgaans als M e e l; ’t welk benevens deszelft
ligtheid,' waar door het fcmtyds wegfhnft, ’er
den gedagten naam aan doet geeven. Door ’t
Mikroskoop openbaaren zig de gezegde gedaanten.
In de meefte Bloemen hebben deeze
Stofjes eene langwerpig ronde o f ovaale figuur,
aan de Enden meer o f min gepunt, met één o f
meer
meer Sleufjes in de langte; zo dat zy z ig , door Inlei*
’t Mikroskoop gezien , als de Steen v an e enmNG*
D ad e l, als een Tarwe-Graan, een Kolfyboon
o f O ly f , vertoonen. Dus beftaat het met de
Stofjes van het Salomons - Zegel, Zenegroen,
de Wilde Wyngaard, Akeleijen en Wolfsmelk,
zegt de Heer G e o f f r o y , die verder twin-
tigderley Stofjes van Planten in Afbeelding
heeft gebragt (*_) en befchreeven als volgt.
Die Van het St. Jans Kruid zyn als Eytjes , Figuur
aan ’t eene’End puntig, in ’t midden wat ge-Bone”es
zwollen met een glinfierende Stip. Die van de vanheteel-
Meliloten vertoonen zig als Cylinders o f Rollen,
met een Groefje overlangs. Die van de
Penfeen zyn Prismaas met vier zyden , een
weinig doorfchynende. Die van de Bemagie
zyn ook Rolletjes, maar in ’t midden als ge-
kneepen. Die van de Smeerwortel vertoonen
zig naauwkeurig als twee aan elkander gevoegde
Bolletjes van K rylla l: die van dén Elch-
doorn als twee Cylinders, kruislings over elkander
gelegd : die van de Leliën als puntige
Olyven , op de Oppervlakte als Sagryn , met
een Groefje. Die der Jonquiljes hebben eene
Nieragtige figuur. Die van ’t Ephemerum van
Virginie gelyken naar een Gerstekoomtje. Die
van de Wolfsmelk zyn Eyvormig: die van de
Beerenklaauw langwerpig, aan de Enden rond :
die
(*) Mem. de 1 ’Actui, R , des Sciences de Paris t de 1’An,,
1711. p. 278.
IL Deel I.STÜS,