1. Lapia lhur o f Wilde Sagoe , is de hoogfle
(Afdeei. yan g tam en (^igter lliet; Doornen bezet dan
H oofd- eenige andere Soort, maar deeze Doornen zyn
«tuk. korter, de Vrugten kleiner, rond en ongemeen
hard van P i t , waar in twee byna doorgaande
Gaatjes zyn , zo dat menze aan Snoeren kan
rygen. Z y valt meest op Ceram en zeldzaam
op Amboina. ■
Lang- De derde Sport, Lapia Macanaru o f Ma-
doormge, cami0} ^at is Langdoornige, genaamd, heeft
den Stam zo dik niet als de andere ■ Soorten:
de Bladen zyn groener , fmaller , dunner en
meer .gerimpeld ; ook ligt fcheurende,. en dus
tot gebruik minder bekwaam. De Vrugten
•zyn in deeze Soort de allergrootften, te wee-
ten als een . taamelyk Hoender - E y , wordende
in de ouderdom bruin en ligter afvallende.
Men houdt deeze Soort van Sagoe, welke
ook zo veel Meel niet ge eft, voor.de flegtfte.
G!*dde Een vierde Soort wordt Lapia Molat o f glad-
jsgoe. (je Sagoe , in ’t Maleitfch Sagu Parampmn
geheten, om dat men dezelve houdt voor het
W y fje onder de Sagoe - Boomen, zegt R u M-
p h i u s , geevende echter daar van geen reden.
Waarfchynlyk zal het alleen z y n , om
dat ’er de Doornen der Bladfteelen geheel aan
ontbreeken ; want de Vrugtmaaking in ’t algemeen
tweeflagtig; ( Hermaphrodietj fchynt te
z y n , in de Sagoe - Boomen.
woon- Deeze Boomen groeijen op meest alle Ei-
piaat*. landen van de Molukkifche Wateren, tot aan
p No-
Nova Guinea to e , als. ook benoorden Java, I.
tot aan Siam: als o f de milde Natuur dus het
Menfchelyk Geflagt aldaar voor gebrek en Hoofdr
Hongersnood, voor altoos, had willen bewaa-stuk.
ren. Op Java , Sumatra, en Borneo, echter,
zyn de gedoomde Soorten niet veel bekend,
maar wel de laatftgemelde o f vierde Soort,
die op Java Bulum genoemd wordt: doch men
maakt aldaar flegts vaü de Blacjen gebruik om
de Hutten der Indiaaneii te dekken. Op plaat-
fc n , daar veel Ryst groeit, gelyk op Makas-
far, fchynt de Meelgeevende eigenfchap naauw-
lyks bekend te zyn. D e grootfte menigte valt
op ’t Eiland Ceram, alwaar men ’er uitgdbrei-
de Bosfchen en Wildernisfen van vindt , en
van waar ook Jaaiiyks een groote menigte van
Sagoe- Brood naar andere plaatfen wordt verzonden.
Op drooge Bergen groeit hy niet,
maar wel in vogtige Zandgronden, en fchynt
bovenal de Moërasfen te beminnen ; zo dat
men ’er dikwils niet by kan komen, dan met
groot gevaar. Deeze Bosfchen , Latar genaamd
, .zyn deswegen fomtyds byna ontoegang-
lyk. Op Gilolo heeft men waargenomen, dat,
by groote afllroomingen van W a te r , in zulke
Bosfchen, de Sagoe - Boomen dikwils met Grond
en al opryzen , maakende dus een foort van
Eilanden, welke fomtyds ook wel in Zee weg-
fpoelen. Dus kan men een groot gedeelte van
deeze Boomen niet havenen, ’t welk anders
T 2 veel
O . DEFÏ,. I,^6tü3S,