„ (Spatha) noch BloemBeng ('Spddix ); maar eeti
j, Pynappel-gelykend Amentum, dat Eyvormig en
,, ruuw is * beBaande uit op elkander leggende
Schubben: geen Bloemkrans ('Corolld) noch Meel-
„ knopjes (Antherce). Het Stuifmeel, op de bovenlle
j, zyde der Schubben van dat Amentum [de Ana-
„ nas naamelyk] in groote menigte dik geBrooid*
„ beflaat uit rondagtige Bolletjes, met ééne hollig-
j, heid, die aan deééie zyde overlangs opfplyteh,
„ geevende dan (zo zyn Ed. vermoedt,) een le-
„ vendigen of met Levensbeweeging begaafden
„ Damp uit, tot bevrugting der Vrugtbeginzelen” :
welke doch hier blykbaar, maar in de Varens ver
te zoeken zym
In de befchryving kon ik (als de Mantisfu
altera nog niet hebbende,) hier van geen gebruik
maaken , en gelukkig Baat de Cycas dus
nog onder de Palmboomen; daar h y , myns
oordeels * ten minfte zo wel plaats mag heb*
ben als het Palmboomgewas , waar van L i n-
n j e u s een Geflagt, onder den naam van Zar
mia gemaakt heeft; hetwelke in de gedaante van
Bloem- en Vrugtfleng zelfs veel overeenkomst heeft
met het Paardeflaart - kruid (Equifetum) , dat onder
de Filices geplaatst is door den Ridder. Zo
dat uit dcrgelyke verplaatzingen, om de eene or an*
dg'*
dere oirzaak gedaan, niets dan verwarring Ipruit.
Indien ik dit Werk ichreef, om na verloop van
weinige Jaaren voor Scheurpapier verkogt te moeten
worden ; gelyk helaas het noodlot van veelen
der voorige Latynfche Uitgaven is , van het Lin-
neaanfche Samenstel der Natuur : zo zou ik
de laatfle in alle opzigten gevolgd hebben. Maar,
de Aanmerkingen op het end der Inleiding, hier,
voorgedragen, deeden my befluiten om de gezegde
Natuurlyke Methode, als beflendiger zynde, te gebruiken
in de Klasfikaale of Hoofdverdeeling. Men
zal het , naamelyk , niet ligt beleeven , dat de
Palmboomen niet als een byzonder flag van Geboomte
worden aangemerkt, ’t welk eene van alle
andere Boomen onderfcheidene Klasle uitmaakt»
De onderfcheiding van Boomen en Kruiden is ’er
van den beginne af geweest, en niemand zal ont-
kennen , dat de Heeften als een middelflag daar
tusfchen maaken, het welk men niet gevoeglyk
tot de Boomen of tot de Kruiden betrekken kan.'
Deeze onderfcheidingen zullen derhalve beBendig
zyn , zo lang de Wereld Baat. Wat die der
Bol- en Gras-Planten, der Varens, M eren, Mos-
fen, Paddeftoelen, in zo veel byzondere Klasfen
belangt; deeze, geloof ik, zullen van de mee-
Ben ook voor Natuurlyk worden aangezien.
Be?