iNLEi- zei voor Moedervliezen. Uitwendig vertoont
d in g . z jg aan fommjge Zaaden, gelyk aan de Boeren
Boonen , zeer duidelyk zeker Plekje, dat men
in 5t Latyn Hilum geheten heeft, en dit wyst
de zitplaats aan van het Vrugtbeginzel, gemeen-
lyk het Kiempje ( Corculum) genaamd, en by
fommigenhet Zaadfpruitje ( Gemma,) o f de Groei-
jende Stip (Pmfitum Vegetans) , in vergelyking
o f tegenftelling met dat Vrugtbeginzel in de be-
vrugte Eijers der Dieren, ’t welk Harv^ us de
Springende Stip ( Punctum Saliens) getyteld
heeft. Het is insgelyks met zeker Draadje,
dat men den naam van Navelftreng geeft, aan
de weeke zelfftandigheid van het Zaad gehecht.
Her D it Kiempje, d a t, ten opzigt van de Voort-
Kiempje. teeb'ng, wel het weezentlykile deel van hst
Zaad uitmaakt, vereifcht eene byzondere be-
fchouwing. Hier in heeft de beroemde L eeuwe
n h o e k , in fommige Zaaden , niet alleen
’ t Beginzel van de Plant, en dat gedeelte, waar
uit de Wortel moet voortkomen, kunnen on-
derfcheïden , maar ook door eene weeking van
weinige Üuren, in Wa ter , de Wortelfchieting
en vervolgens de uitfpruiting der Bladen, Steel
en Bloemen, waargenomen. D e Heer Dodart
hadt in een klein Scheutje van een Tarwegraan
reeds t de Aair geheel geformeerd gezien (* ).
» Het Kiempje bevindt zigdoorgaans, met zyn
,, Wor-
(*) M em , de f A c a d , R , des Sciences t de 1700, pag. JS7,
Octavo,
j, W o r te l, op zyne Zaadkwabbe o f op zyne Inled
„ Zaadblaadjes ; maar deszelfs Platten zyn nu D^ G*
,, eens beilooteh tusfchen twee Zaadblaadjes,,
„ nu eens met eene geheele Zaadkwabbe be-
,» dekt, o f liever daar in bewonden, Deeze
„ Deelen zyn altoos Omgord met drie by>
,, zondere Vlie zen, even als de Dieren Voor
,, hunne Geboorte, Het binnenfte , dat het
„ Kiempje en de Zaadkwabbe naast omkleedt ,
, , is het Amnion, een zeer dun wit Vlies je ,
, , zelden zigtbaar , en zig van tyd tot tyd af-
, , fcheidende van het Chor ion, ’twelk eeh w it,
, , groen, rood o f geel Vlies is , gemeenlyk
„ zigtbaar, wanneer het Zaad is geopend, en
„ het derde , eindelyk , dat de Placenta uit-
„ maakt, is de buitenüe, fyn e , effene o f ruu-
,» we Huid, Dop o f Schil. In alle Zaadbegin-
„ z e is , by voorbeeld die der Meloenen, der
„ Hennip, enz* die niet bevrugt z y n , vertoont
5, zig , zonder Élikroskoop , het tweede of
„*middelfte Vlies gelyk een ledig Beursje” (*).
De Heer Baron v a n G l e ic h e n oordeelt dus, dtl*
dat, ten Opzigt van de inwendige ftruöuur, de ^ as(envaa
Zaaden tot drie Klasfen moeten gebragt Worden*
, , W y begrypen onder de eerfte Klasfe
s» (zegt zyn Ed*) die Soorten vaü Zaad , in
9, welken het Kiempje alleen beflooten is met
9, zyne dubbelde Zaadblaadjes, maar, in welken
» 4e
(*) O b fe r v , M ic ros copiq u e s , utfuprä. p, f f ,
B ?
II, DSZÏ,, I, STUK.