. Is Matten en Zeilen van Vaartuigen , die men
fdeeï-. Stroo - Zeilen noemt. Verfcheide dingen wor-
H oofd- den in dergelyke Matten Zakken, op Java,
stuk . ter verzendinge naar ’t Vaderland ingepakt.
Van die zelfde Bladen, overlangs gefpleeten,
maakt men veelerley Bindzel o f Touwwerk;
ook grove Netten en zelfs Ga ren, daar de
Makasfaaren hunne Regenrokken van bereiden.
Tusfchen den oirfprong der Takken is eene
weeke zelfftandigheid, als Spons, welke tot
het breeuwen van Vaartuigen dient. Voorts
weeten de Indiaanen ook eenigen Drank uit
deezen Boom te bekomen; doch die veel fleg-
ter is dan de andere Towak , brakagtig van
Smaak en het Hoofd bezwaarende. Z y kappen
ten dien einde de Takken , van den Kruin
a f , en fteeken een Pyp o f Geutje in een G a t,
dat zy daar in geboord hebben, waar uit dan
veel Vogt in een daar onder gehangen Vat
vloeit. Hier door echter vermagert de Boom
en kw yn t, wordende in tegendeel, als men
hem wel bezorgt, vet en dik, en dan kan men
deszelfsMerg tot Meel gebruiken. Voorts wordt
het Sap van deszelfs Takken o f Bladen tegen
de fchadelykheid van fommige vergiftige dingen
, welken men gegeten heeft, dienltig geoordeeld.
Deeze Wilde Lontar o f een dergelyke Boom,
groeit ook de Philippynfche Eilanden , zegt
Rumphius, wordende aldaar Thur geheten
en krygt een zo dikken Stam , dat hem een
Man
Man niet kan omvatten. Van het Merg uit I. ^
deszelfs Stam maaken de Ingezetenen in fchraa-Afdeel,
le tyden Brood., en tappen ook Wyn uit den f joOF0.
Stam, daar z y dan Suiker van bereiden. H y stuk.
meent dat de zogenaamde Koolboomm, welken
de Scheepvaarende aldaar hebben aangetroffen,
geen anderen zyn geweest dan deeze Wilde
Lontarboomen. Het is zeker, dat zo wel de
Palmiet- als de Kokos- en Dadelboomen, al-
temaal op hunne Toppen fomtyds een dergelyke
eetbaare Kool uitleveren (*).
Gedagte Autheur verbeeldt zig o o k , dat de latanieb*
Latankr der Franfchen, op de Westindifche
Eilanden, tot dit flag van Boomen behoore. De
Afbeelding en befchryving, echter, welke men
van dien Boom vindt, ftelt hem aanmerkelyk
verfchillende voor. Zyne Bladen zyn van on-
deren als eeh Waaijer geplooid en naar den
omtrek fpreiden zy zig wel in ’t ronde uit §
doch zyn niet in Strooken verdeeld, maar door
dezelven loopen Ribben , die een weinig bui- •
ten den Omtrek komen, maakende aldaar fcher*
pe Punten. -Z y zitten aan ’t end van dikke
Steelen, van welker Huid de Indiaanen, door
die te fplyten en te droogen, allerley Mande-
werk vlegten , zo wel als van Riet. De Bladen
dienen hun om de Hutten te dekken.
Van het Hout maaken zy Boogen, Pylen en
Werp-
(*) Zie I aeats Renen, IT. Deel, bladz, 140, 141,
s
M.DH&. I. STUK»