niet bekwaam, dewyl zyn Ed. ’er geene Vaat-
agtige Strudtuur in waargenomen heef t , en hy
zou deeze Wortels wel by Yskegels, die door
’t afdruipen dergelyke figuur aanneemen, verge-
lyken willen. D it behoeft geene wederlegging.
Z y geéven, zegt hy (3.) geen Vezelen uit:
maar geen wonder ; want het zyn de Vezelen
z e lf en de Bol is de eigentlyke W o r te l, even
als in de Knollen, Aardappelen, enz. Een Aardappel
bevat zo wel de Spruit o f het Beginzel van
de Plant als een Bloembol. Wanneer men Bollen
op Glazen met Water z e t , zegt hy (4 ) ,
dan moet de Kruin van den Bol in’t Water komen
, om den Bol Bloem te doen fchieten: maar
ik heb altoos zorg gedragen, dat de Kruin niet
aan ’t Water raakte, dewyl de Bollen by my
anders dikwils aan ’t rotten Boegen. Verfcheide
Bollen gezet hebbende op Glazen met gekleurd
W a te r , nam hy (5.) niets daar van in de Wortels
waar, maar iets in de Bollen. Dit geeft
my geen wonder, wanneer zyn Ed. de Bollen
met de Kruin in ’t Water zet. ’t Geweefzel der
Wortelen zal te fyn z yn , om de kleurende Boffen
in te laaten. Was haare zelfftandigheid
flegts een uitgeworpen ftoffe, dan zou het beter
met die Kleuring gaan. Ook moeiten zy dan van
eene Bo l, welke omgekeerd op een Glas met
Water gezet werdt, en daar in Blad, Steel en
Bloem fchiet, zo wel als anders uitgeworpen
worden. In dat Geval zuigt zekerlyk de Bol het
Voedzel door zyne Bladeren in. Zyn Ed. hadt
een
een Bol gezet op den Hals van een Bottel o f In lei«
Flesch met Aarde, en toen fchoot die Bol fcyne DING*
Wortels niet daar binnen, maar buiten om' de
Flesch heen. De Hals zal zekerlyk te naauw
geweest z y n , om de Kruin te bevatten; anders
wordt men dit nooit gewaar in Bollen, wanneer
z y gelegenheid hebben tot Wortelfchieting in
Zand o f Aarde. Ik merk dit dan als geene be-
flisfende Eroefheeming aan, en ffcel daar tegen
die onbetwistbaare Waameeming, dat de Bollen,
die door enkel Water gevoed zynde op
Glazen gebloeid hebbent als uitgeteerd zyn , en
niet bekwaam, om het volgende Jaar even zo
gebruikt te worden. Hier is ’t de reden niet,
dat zy niet genoeg hebben kunnen uitwerpen,
maar dat hun door de Wortels geen genoegzaam
Voedzel is toegebragt , ’t welk z y , ingoede
Aarde geplant zynde geweest, zouden genooten
hebben. *
Thans komt nog in aanmerking, wat het eigent- Hef
lyke Voedzel der Plantgewasfen zy. Leeven zy zcl
van Aarde, van Water o f van Lugt ? Dewyl ten
alle die Elementen zig in de zelfftandigheid der
Planten , hoedanig oo k , van de droogften, tot
de vogtigften , van de zagtften tot de hardften,
van het Aardmos tot den hoogften Eikeboom
toe, bevinden; zo moet men onderftellen, dat zy
natuurlyk altemaal tot Voeding ftrekken van de
Planten. Men meent, evenwel, door Proeven
ondervonden te hebben , dat de Planten leeven
kunnen van enkel Water; doch ’t is zeker, dat
n. deel. i. stuk. B 3 ge*
W
I
gij