Inlei- ook in den Grond geftoken zyn , ryst het Spruit-
ding. je altoos naar omhoog en de Wortel daalt naar
beneden. De Heer D odart (*), naauwkeu-
rig overweegende, wat hier de Reden van mogt
zyn , onderftelt, dat de Vezels o f Sap voerende
Vaten dor Stammen den aart hebben van door
de warmte der Zonne ingekort en door de Yog-
tigheid des Aardryks uitgezet te worden; waar
van het tegendeel zou plaats hebben in de W o r telen.
Doch dus zouden de Stammen altoos
naar ’t Zuiden moeten hellen, dewyl de Warmte
der Zon meer aan die zyde werkt, dan aan
Noordzyde. Wa t moest ’er gebeuren in be-
llooten plaatfen , alwaar de warmte der Zon
naauwlyks werkt ? Hier is nogthans de manier
van groeijing even de zelfde. Ook heeft die
Heer de ongenoegzaamheid van deeze Stelling
erkend, en , wat de Steelen en Stammen aangaat
verder toevlugt genomen tot de opklimming
der Dampen in d eL u g t, die Loodregt opwaards
gefchiedt, waar men, ten opzigt van de Wo r tels,
zou kunnen byvoegen,de Loodregte neerzakking
der Vogten. Maar de meefte Worte-
telen fpreiden zig Zydewaards uit, en byna
alle Takken hebben eene helling naar den Zjgt-
einder. Ook ziet men dat, zo wel de eene als
de anderen, ipdien zy in hunne loop gefluit worden,
zig omkrommen, en eene andere rigting
aanneemen.
De
(*) Mm, dt tAttd, R, dts Seitnfes, de Paris, del’An,
in ’t algemeen 'beschouwd. 33
De Heer B onnet fielt vast, dat de gedag- J *™ * '
t e opryzing Van den Steel en de nederdaaling
der Wortelen afhangt van derzelver Werktuig-
lyk Geitel. „ Men neemt waar (zegt zyn Ed.)
„ dat de Houtige Vezels .en Blaasjes in de
Wortels op eene regt tegenftrydigc manier
„ gefchikt zyn dan in de Stam. Hier beflaan de
„ Houtige Vezels het uitwendige en de Blaasjes
3, zitten inwendig : daar beflaan de eerften. het
„ . inwendige en ,de Blaasjes het uitwendige. Dec-
ze twee Rangen van Vaten kruifen elkanddr
„ in de Stoel der Plant” ( f ) .
fDe Steelen , Struiken en. Bloemftcngen van Djcwde*
vêele Planten,, lchoon zy overblyvende Stoelen
en Wortels hebben/ dienen maar voor één Sai-
zoen. Jaarlyks fchieten deeze Plantgewasfen
nieuwe Steelen uit. Neem de Leliën , Asper-
gies en anderen tot voorbeelden. In anderen
bly ven de Steelen over, geevendo jaarlyks nieuwe
Spruiten en Bladeren, In anderen , gelyk
tle Heellers en Boomen, blyft de Steel zo lang
in wezen , als ’t Gewas leeft ', groeijende ook
waarfchynlyk zo lang, ten minfte in dikte, aan.
Dit maakt , dat ’er Boomen zyn van pntzagly-
kc hoogte en dikte, Een Taxisboom, op een
Kerkhof in Schotland groeijende , werdt voor
weinige Jaaren bevonden een Stam te hebben van
52 Voeten omtreks, dat is tusfehen de 16 en r 7
Voeten dikte. D it zal mooglyk de grootlle
Boom
(f) Reiherchifur 1‘ufage des Feuilles. II* Mem, p 131.
c