Loop der
Vögten in
de Planten.
„ zyn , en dezelven tot in het binnenfte des
„ Lighaams geleiden. Hier uit ontflaat de ver-
„ meerdering van Zwaarte na ’t baden, en
„ eenige andere vry zonderlinge Verfchynzelen.
„ Reden is ’er om te denken , dat eene fyne
„ Ontleedkunde der Bladen ons daar in deeze
„ twee Samenflelzels van Vaten ontdekken zou.
„ Dit is een wyd Veld voor de Waarneemin-
,, gen door Vergrooting. Neemende door het
33 Mikroskoop de Bladen van Kalfsvoet waar,
„ die begonnen hadden te rotten door de Wee-
„ king, heeft de Heer C a l a n d r i n i daar
„ in .een Netswys’ Vlies ontdekt, ’t welk met
„ dat van ’t Menfchelyke Lighaam overeen-
„ komftig was. D e Maazen van dit Net kwa-
,, men hem taamelyk groot, en van eene byna
„ Zeshoekige geftalte voor. D it Net is waar-
„ fchynlyk grover in de Planten die veel, en
„ fyner in de genen die weinig doorwaafemen.
„ Voorts op de Bladen de Proefneemingen na-
„ doende, die door my in ’t werk gefield z yn ,
„ zal men dikwils gelegenheid hebben om de
„ Opperhuid zig te zien affcheiden van de na-
„ buurige Deelen. Men zal dan verwonderd
„ flaan over de ongemeene fynheid van dit
„ Vlies , ’t welk men vergelyken zou kunnen
„ by het Huidje , dat fomtyds op bedorven
„ Water groeit” (*).
• Maar, op welk een manier pasfeert het Voedend
( * ) R e c it r t ie s See, I. Mem. p. 63»
dend Sap door de Plantgewasfen ? De Heer d e
L a B a i s s e heeft willet; betoogen, dat het in
dezelven omloopt, gelykerwys het Bloed in de
groote Dieren. Het zou dan opklimmen door
de Vaten van het H o u t, en door die van de
Schors nederdaalen. De Heer Ha l e s heeft
getragt door Proefneemingen te betoogen, dat
zulks geen plaats h e e ft; doch de Heer B onne
t oordeelt, dat zyne Proefneemingen dit zo
min bewyzen , als die van den Heer de la
B a isse den gedagten Omloop. Evenwel valt
zyn Ed. het denkbeeld van den Heer Ha l e s
toe, die in het Sap der Planten flegts een Soort
van Balanceering erkent, en brengt de volgende
Aanmerkingen van dien geleerden Engelfchman
te berde.
,, De Inneeming en Doorwaafeming is , in
j, de Planten , binnen gelyken tyd veel groo-
„ ter dan in de groote Dieren. D e Zonne-
„ bloem , by voorbeeld, trekt na zig en waa-
„ femt door, in een Etmaal, zeventienmaal zo
,, veel als een Menfch. D e Planten zyn in een
„ flaat van geduurige zuiging; zy neemen zon-
„ der ophouden Voedzel in ; en dit over Dag
„ door de Wortelen, by nagt door de Bladen.
„ De Dieren , in tegendeel, neemen alleenlyk
„ Voedzel by tusfchenpoozing. De Verteering
,, van dit Voedzel zou niet o f kwaalyk géfchie-
„ den , indien het eene Voedzel zonder ophou-
„ den het andere volgde. Het Werktuiglyk
„ Geftel van de Voeding der Planten fchynt
D 2 33 der