Ïnleï die van de Spaanfche Brem insgelyks, doch
tam . mec twee sleufjes o f Ribbetjes. Die van de
Tuberoozen zyn in ’t midden uitgezet, als een
driezydig Prisma. Die van de Pieramidaalen
en andere Klokjesbloemen zyn byna rond,
doorfchynende, en op de Oppervlakte voorzien
met eenige flaauwe uitpuilingen, benevens een
heldere Stip in ’t middelpunt. Die van de Pas-
fiebloem zyn roftdagtig en ongelyk van Oppervlakte
: die van de wilde Anjelier rond
en met Facetten: die van de Oijevaars - Bekken
rond met een fooit van Navel : die van de
Watermeloenen rond, met kleine Puntjes. Die
van de Goudsbloem, Zonnebloemen en een gedeelte
der Gedraalde Bloemen, zyn kleine Bolletjes
met korte Haairtjes bezet. Die van de
Heemftwortel, Kaasjesbladen en Klokjes - Wind
e , eindelyk, zyn Bolletjes met taamelyk dikke
en fpitfe Punten op de Oppervlakte.
Hunne Gedagte Heer heeft de Bolletjes van het
I g h S ' Stuifmecl * ten °Pzigt van hunne zelfftandig-
heid, onderzogt. Sommigen, zegt h y , fchynen
zeer hard te zyn : anderen kan men gemakke-
lyk verpletteren. Allen bevatten zy meêr Zwa-
velagtigeStoffe, dan het overige van de Bloem.
Die der Leliën zyn zo Olieagtig, dat het Papier
, waar menze in bewaart, daar van Smee-
rig wordt. Die van de meefte welriekende
Planten zwemmen als in een foort van Terben-
thyn: die van anderen fchynen bekleed te zyn
met eene drooge Ha rst, gelyk in dat van de
LylÉiïÊÉiËÉÉL
^ükhémmIV
Lycopodium blykbaar i s : want dit Stuifmeel o f I nlëi*
Zaad, door de Vlam van een Kaars geblazen,JDING‘
vliegt in brand, evenals o f het Harst ware. De
Stofbolletjes van eenige andere Planten, gelyk
van de Duive - K ervel, fchynen met een foort
van Slymerigheid bezet te z yn ; zó dat zy overal
en aan elkander kleeven. Nogthans kan men
geene van de gedagte Bolletjes in Wa ter , Olyf-
o f Terbenthyn-Olie, o f Wyngeest ontbinden,
hoewel ’er de drie laatfte Vogten eenige Tinc tuur
uit trekken : want de Bolletjes blyven in
figuur byna onveranderd. Sommigen hebbenze
enkel voor Wafch o f Harst gehouden , doch
men kan ze noch in kookend Wa ter, noch op
’t Vuur, fmelten.
De gedagte byzondere fïguüren der Korrelt- zy bit-
jes van het Stuifmeel, deeden wel haast de Lief- vogt.°°r
hebbers befluiten , dat ieder zulk een Korreltje
een klein Plantje bevatten moest , het welke
dan, van den Stempel ingelaten, door den Styl
in het Vrugthuisje gebragt worden en aldaar de
Zaaden bevrugten kon (* ). Men zag deeze
Bolletjes, inderdaad, kleeven aan den Top van
den S ty l; doch toen men vernam , dat aldaar
geen Mondjes o f «Openingen waren, van ge-
noegzaame wydté , om deeze Korreltjes in te
neémen , verviel men in nieuwe zwaarigheden.
De beftryders van het Stelzel der Sexen in de
Planf*)
Ba k i k , iet geinakkfi’yk gmaakt* Aï&r
Aérd. 17+4. p. 140. F
n S H E
II. Deel, i, stuk;,