Inlei- D e Waarneemingen van M a l p i ghius en
1NG\ C r e w , omtrent het Samenlteldes Houts, zvn
van het cloor den vermaarden L e euwenhoek groo-
Hout* telyks opgehelderd. Deeze nam , in ’t Eikenhout
, driederley foord van overlangs loopende
en tweederley horizontaale Vaatjes waar. Onder
de eerften kwamen ’er grootere voor, met
Blaasjes, van zeer dunne Vliesjes gemaakt,
voorzien , en kleinere , als ook zo kleine, dat
’er van deeze laatften door hem twintigduizend,
in het negentigfte deel van een vierkanten Duim,
gelleld wordem Van de Horizontaale kwamen
fommigen regtftreeks voort uit het Merg o f
Hart, anderen, in veel grooter menigte, lagen
hier en daar: zo dat hy ’er 1400000 in de ruimte
van een vierkanten Duim rekende te zyn.
Hetmaakzel deezer Vaatjes is , volgens hem,
Schroefswyze. In de Cocosnooten nam hy waar,
dat de Wanden der Vaatjes geformeerd werden
door Spiraale Vezelen, die op de zelfde manier
om de Cylinders derzelven gewonden zyn, als
een Koperdraadje om de Snaaren van Darmen in
het Mufiektuig. Het zelfde maakzel ontdekte
hy in een Stroohalm, wier Bast een Oppervlakte
heeft uit Vaatjes van ongelooflyke kleinheid fa-
mengelteld.
Maakzel De vermaarde R ui sch onderzogt op een
steelen. nieuwe manier het maakzel der Steelen, dezel-
ven door weeking in Water ontbindende, en
bevondt dus, dat de zelfftandigheid, op derge-
lyke wyze als die der Beenderen in het Lig-
haam der Dieren, uit kleine Plaatjes in ’t ronde
geplaatst, en door Nageltjes, als ’t ware, famen Inlei
gehecht, beftond. De gedagte Plaatjes, z e l f ,DING>
waren gemaakt van Vezelen, volgens de langte
van den Steel hier en daar zodanig omgeboogen,
dat zy tusfchenruimten formeerden , in welken
Blaasjes zyn, door dwarfe Vezelen verdeeld, en
op veelerhande manier met elkander gemeenfehap
hebbende. Hier uit blykt, dat de Steel in ftaat
is om de Vogten, uit den Wortel ontvangen ,
met die door de Oppervlakte ingezoogen zyn,
en met de Lugt te vermengen, en dus dat gene
daar van a f te fcheiden, ’t welk tot de Groeijing
van ’t Gewas vereifcht wordt.
Dat de Steelen , Stengen en Stammen der
Plantgewasfen, de L u g t, Water en andere Vogten
, niet alleen overvloedig door de Oppervlakte
van de Schors intrekken en uitdampen, maar
dat ook deeze Vloeiïtoffen, onbelemmerd, door
den Steel o f Stam op en nederwaards bewoogen
worden, is door veele Proefneemingen bewee-
zen. Onder de Lugtpomp ziet men , dat de
Schors o f Bast menigvuldige Lugtbelletjes uitgeeft.
H a l e s heeft de influrping van Lugt
en W a te r , door de Oppervlakte van den Stam,
waargenomen. De vrye loop der Vogten, op
en nederwaards, blykt, (als reeds gezegd is,) uit
het groeijen der Boomen, die ’t onderfte boven
in de Grond geplant zyn. Men heeft ook gezien
, dat een Boom, wiens Wortel buiten den
Grond was en bleef, alleen gevoed werdt door
mid