I. veel toebrengt, om dezelven zig ten' nutte te
Afdeel. maaj-en> gn , hier uit blykt ook de rykheid
H oofV van de Schatkamers da- Natuur, daar zo veel
stuk. van dien koftelyken Voorraad verlooren ga a t,
zonder dat hier door gebrek o f Hongersnood
veroirzaakt worde.
Trappen Een byzondere oplettendheid wordt ’er v'er-
hdd van' eifcht, om het Merg van deeze Meelboomen
liet Merg. in ^yn kragt te bekomen. Ten dien einde
geeft men acht , op derzelver verfchillende
trappen van Vrugtmaaking. De eerjle trap is ,
wanneer de Twygen o f Bladfteelen, als gezegd
is , zig witagtig beginnen te vertoonen, en de
Doornen van derzelver Voeten en boven aan
den Stam afgevallen- zyn. De tweede trap i s ,
wanneer zig aan den T op de gezegde Pyl o f
Hoorn, dien men Majang noemt, omtrent een
Voet lang , openbaart. D e derde Trap heeft
plaats , wanneer die Hoorn zyn grootfte lang-
te heeft b ere ikt, doch nog geflooten blyft:
de vierde wanneer de Takken van de Bloem
en V ru g t-T ro s uitgebreid z y n , naar een Ko-
raalboom gelykende : de vyfde, als de Katjes,
die men Vingers noemt o f Siriboa, zig vertoonen:
de zesde, eindelyk, wanneer men de
volkomen Vrugten ziet. Alsdan is het Merg
tot gebruik onbekwaam : doch voor ’t overige
heeft , ten opzigt van deeze Trappen, in de
byzondere Soorten een aanmerkelyk verfchil
plaats. De eerfte kan tot boven den derden
trap
trap van rypheid komen, zonder dat het Merg. I.
»bedorven is ; dat in de tweede goed blyft to t4B'D^KL*
aan da i vyfden trap en daar boven: in de der- Hoofd-
de maar tot den vierden, en in de vierde totsTus.
den derden trap. Hier uit b lykt, dat men in
dit geval byzonder letten moet op het verfchil
der Soorten.
De Indiaanen , evenwel , weeten nog een Hoe men
ander Middel, om deszelfs Rypheid te ontdek-
ken. Mèn boort o f kapt een gat in den Stam ,haalt*
en haalt daar wat Merg u it, ’t welk men tus-
fchen de Handen met Water w r y f t , ziende
d u s , o f hetzelve genoegzaam Meel uitlevere.
Als het te weinig Meel geeft , zo flopt men
het gat flegts met wat Kley weder toe, op dat
het niet bederve. Anders gaat men aan ’t ne-
dervellen van den Boom , wiens Stam in ver-
fcheide Stukken, ieder van v y f o f zes Voeten
lang, verdeeld , o f oók maar midden door gekapt
, o f zelfs geheel gelaten wordt.. Dan fplyt
men die Stukken , of den Stam, in de langte
door, en vervolgens gaan zy daar,op zitten ,
hakkende en fchraapende het witte , draadige
Merg, aan brokjes uit de holte. Hoe kleinder
dit Merg gemaakt is , hoe beter. Men doet
het in de uitgeholde helft van zulk een Stuk
des Booms, dat over eenig loopend Water
gelegd wordt, zynde aan ’t eene end voorzien
met een foort van Teems, die van het Haai-
rige Gewe efzel, dat van den Kokosnooten-
Boom komt, gemaakt is. Het Hakzel, geduu-
T o riar