A fd ee l.
V.
Hoofdstuk.
heid , een Stam van vyftig o f zestig Voeten
hoog , en zo d ik , dat hem een Man naauw-
lyks met zyne Armen kan omvatten. Hy is
oneffen o f ruuw , en eenigermaate geringd o f
in Leden verdeeld. Lang blyft deeze Boom
een Struikgewas, zig vertoonende als een groo-
te Plant , met groene Steelen van over de
twintig Voeten hoog , die Geutswyze zyn uitgehold,
en op de zyden fcherpe Doorens, als
Naalden, hebben, in het onderfte gedeelte. De
bovenfte helft deezer Steelen is wederzyds bezet
met Bladen , die altoos opwaards ftaan
in de Sagoe-Boomen , daar z y in de Kokoso
f Kalappus - Boomen , nederhangen. Z y zyn
lang en fm a l, in ’t midden breeder, doch ook
een weinig famengevouwen, met flappe Doornen
op de kanten. Vervolgens vormt zig om
laag de Stam , die byna de zelfde dikte heeft
als de Boom z^I hebben. Hy fchiet fpoedig in
de hoogte , en werpt eindelyk zyne Doornen
a f , behoudende de keepen der afgevallen Bladen,
die tot trappen verftrekken, om hem te
beklimmen. Aan den volwasfen Stam liaan de
Steelen meest overend , hebbende aan ’t on-
derlle een holle Geut o f Schop, van omtrent
een Voet breed , waar mede zy den top van
den Stam en elkander omvatten. Deeze Schop,
benevens de binnenfte Huid daar van, die men
’er aftrekken kan, en tot verfcheide gebruiken
dient , zo wel als' het Vaatwerk daar van gemaakt
, noemen de Indiaanen Coroerong en Coroera
roero. De Bladen, boven aan den Stam, zyn- I»
de van twintig tot vierentwintig Voeten lang, A f^ El'
verdorrende , worden Gabba gabba geheten , Hoofd-
en , na dat zy zo wel van de wederzydfche stuk.
Bladen , als van het onderffe Schopswyze gedeelte
gezuiverd zyn , als Stengen o f Stokken
tot gebruik bewaard.
Zo lang de Stam nog niet volwaslénis, heeft zdfftan-
hy rondom den Wortel nog eenige Doornigedlgheid’
Takken, die maaken, dat men ’er niet onbefeha-
digd by kan komen. Een wonderbaare voorzorg
der N atuur, om deezen Boom te be-
fchutten voor de wilde Varkens, welke anderszins
het Gewas, om het Merg te bekomen,
in zyne Jongheid vernielen zouden. D it maakt
deeze Bosfchen zeer gevaarlyk te doorkruifen:
want men ligt , ’t zy in het Aangezigt, aan de
Handen o f Voeten, gekwetst wordt door deeze
Doornen : waar tegen de harde Huiden
der Indiaanen beter beftand zyn. D e Koker,
waar uit de Bladen voortkomen, is van twaalf
tot vyftïen Voeten lang en een Arm d ik: men
kan ’er aan de punt wel een Elle affnyden,
om Kléederen van te weeven , zonder eenig
nadeel toe te brengen aan de groeijing van den
Boom. H y is zeer Spongieus, hebbende van
buiten maar een foort van Schaal, twee Vin-
geren dik,, die vóór Hout verftrekt, dat wit is
en als uit grove Draad’en beftaat. Het overige
van den Stam , daar binnen, is alleenlyk
een vogtig M e r g , gelyk in de Vlierboomen,
en
JI, Deel. i, Stuk,
m
I
m l
'M
m
St *
1