430 B E S C H R Y V I E f G V A «
1. doch wegens de gelyknaamigheid zal ik den*
A fdeel. zeiven 00k in dit Hoofdftuk befchryven.
H oofd- De Stam van den Grooten Nieboom is
stuk. regt, en byna zo hopg als een middelmaatige
Geft»ire.Kokos- o f Kalappus - Boom , zo dat hy omtrent
de hoogte hebben moet van veertig o f
vyftig Voeten. Hy is niet zodanig in trappen
verdeeld , als deeze ; noch ook met zo
veel ruigte behangen als de Sagueerboom;
maar effen en glad , en dus moeielyk te beklimmen
, inzonderheid dewyl hy § door den
Regen nat geworden zynde , een Pynelyke
Jeukt in de Huid verojrzaakf. D e Twygen
o f Bladfleelen zyn dunner dan aan den'Sa-
gueer , en hebben van onderen een fcherpe
Rug, breidende zig aan den Top des Booms
uit, doch minder in getal dan aan eenige andere
Palmboomen. Z y hebben dunne regte
en ftyve zydtakken, dat men ook in geene andere
Palmboom waarneemt; waar van de ag-
terflen zeer lang z y n , doch die naar yooren
toe allengs korter worden. Aan deeze o f ook
aan andere Steelen, waar in zy zig op nieuws
verdeden , ftaan de Bladen , die van een geheel
byzondere figuur z y n , tegen elkander
over. Deeze Bladen , naamelyk , grootely-ks
van die der andere Palmboomen verfchillende,
zyn niet lang en fm a l, maar byna zo breed
als lang. Sommigen hebben de gedaante byna
van een plat Piek-Yzer;,anderen zyn ongelyk
o f fcheef driezydig en de meeften vertoonen
z igj
d e n N l ï i o o M. 43 r
tig j als o f zy afgébeeten waren; naamelyk met I.
gehakkelde kanten , o f die in veele punten ver-^F^ ^ *
deeld zyn : het welk ze byzonder gelyken doet Hoofdnaar
dé Borstvinnen van fbmmige Visfchen. Een stuk.
zodanig famengefteld Blad heeft dus met die
van de Dolle Kervel, de Engelwortel o f andere
Kroontjes - Kruiden, veel overeenkomst. Aan ’t
end van ieder Takje ftaat een Blad, dat byna
de Staart van een Vogel verbeeldt. De Kleur
van het L o o f van dcezen Boom is blinkend,
zwartagtig, groen.
De Vrugtmaaking heeft veel overeenkomst De vrugt-
met die van den Sagueerboom voorgemeld. Wan- maakins*
neer hy volkomen oud is , komt tusfchen de
Twygen eëne Vrugtfcheede, Spatha genaamd,
te voorfchyn , welkè , langs zékere Naad open
barftende, een Tros uifgeeft van twaalf o f agt-
tien Steelen , die ieder ruim vier Voeten lang
zyn , doch in geenè zytakken verdeeld. Hier
aan ftaan o f hangen de Vrugtbeginzels, als ronde
Knopjes by troepen van twee, drie o f vier
by malkander. Z y hebben geen Steélen, maar
zitten, even als de Pinang - Nooten, in driekantige
Kelkjes , die van de Vrouwelyke Bloemen
overblyven. Vervolgens krygen zy omtrent
de grootte van Slee - Pruimen, en hebben daar
ook byna de figuur van , met een kort Spitsje
van boven. D e Kleur is eerst rood , daar na
hoog paarfch o f Purperagtig. Ieder Vrugt heeft
in haar Vleefch twee Korrels o f Steenen zitten,
vertoonende zig als twee helften van een Kodsel,
I Stuk
llli8is iiiiig g ia i
m