Inlej- Boom z yn , daar men eenig Berigt van h e e ft,
^ • zegt de Heer B a r r i n g t o n ( * ) ; aangezien
de groote Karftengeboom , te Tortworth in ’t
Graaffqhap Gloucester, ip Engeland, nu veertig
Jaafen geleeden gemeden , maar eynen ohi-
trek hadt van 51 Voeten. Deeze Heer moet het
Werk van A danson niet gelezen hebben, door
wien aan de Kust van Senegal Boomen gevori-
den zyn van 78 Voeten orptreks ; en andere
Reizigers ’er in Afrika gezien hebben van 30
tot 37 Voeten middeljyn ( f ) . De Stam van dén
Sycomorus, in -Egypte, vak fomtyds vyftjg Voeten
dik ( f ) . ■ - ' -
oirzaak Waagt men, wat de reden ïs,c dat deBoomen
£roci|Sg. in dik£e aangrocijen ? W y hebben'gêziq«, dat
dezelven uit v y f jzelfflandighedpp larpengefteld
zyn , die op elkander volgen, 'en waar van het
Merg de binncnfte is , beïlooteh in hetHöüt, dlat
van het Spint, dit van de Aarï en deeze van de
Schors omvangen wordt. Iedereen weet ,n dat de
aangroeijing der Boómen Ringswyze gefchiedt,
binnen de Bast , die echtqr ook in dikte toeneemt.
D e groote onderzoekers der Boomen hebben
verfchilleride gedagten gehad ©Ver de aap-
groeijing van het. Hout, welke het voornaamfte
is. G r ew leidt dezelve a f van de Schors, M a l -
p ig h iü s van de B a s t, en H a l 'es doet de
Houtlaagen uit het Hout ze lf voortkomen. Zou
het
(* ) PUL Trans. fbr 1770, Vol. LTX. Part i.p .zg , en?«
’ (T) Families des Plant es. Pref. p» CCXI,
(4 ) HASSELQUIST. Reizen. Oftavo, p, 585,
het wel oneigen zyn , te keilen , dat alle die Inlel
zelfkandighedc-n te famen daar toe medewerk-DINO*
ten? Tusfdien dè Bast en het Spint is in groei*
jende Eoomen en Takken , by Zomer, altoos
eene Vogtigheid waar te neemen, welke door
het droogen Vezélagtig wordt, en dan de Bast
met het Spint verbindt, zodanig dat. men de
Takken niet fchillenkan, o f men moetze in ’t
Water léggen. Dit weeten de Mandemaakers
en maaken ’er gebruik van tot de Teenen van
wit Mandewerk. Een loevende Tak van een
Boom affnydende, en die dan den Bast afftroc-
pende , (gelyk fomtyds gemakkelyk gefchieden
kan , en ik meermaalen heb gedaan, om zulk
een Tak tot een Gard o f Wandelftok te gebruiken
,) is dezelve dermaate met een taaije Slym
b e z e t , dat ze aan dë Handen kle eft, en onaangenaam
valt in ’t gebruik. Met reden kan
men deeze Slym vergelyken by het W it van
een E y , dat tot voeding dient van het Kuiken,
als ook met het zogenaamde Cambium in ’t
Dierlyke Lighaam , ’t welk de Wonden heelt
en de Beenderen , die gebroken z y n , weder
famenlymt. Immers, even als men in Kwaad-
fappige Menfchen dit traag en fomtyds nooit
ziet gefchieden, zo befpeurt men, dat inkwy-
nende Boomen de Bast, naar evenredigheid,
dikker is dan in gezonde: dus neemt dan in dezelven
ook het Hout zo veel niet toe , en
hierom verdient het Gevoelen van M a l p i -
g h 1 u s den voorrang. D e Bast is het ei-
C 2 gent