I» zo dat menze met veel meer regt den naam
Bladfteelen' o f Twygen geeven kan, dan
H oofd, van- Takken.
«tuk. Deeze zyn , drie o f vier Voeten van haa-
®eBladen*ren oirfprong a f, kaal, doch verder wederzyds
■ bezet met lange fmalle Bladeren, welke veel
naar die van Riet gelyken. Z y hebben , naa-
melyk , de. gedaante van een Degen, zynde
tusfchen de twee en drie Voeten lang, ruim
twee Duimen breed, en fpits aan ’t end; niet
fcherp o f ruig, maar effen, glad en f ty f , met
veele Draaden als doorreegen, D e Kleur is in
5t eerst geelagtig en vervolgens Grasgroen.
Door ’t midden van ieder Blad loopt een Hou.
tige Rib in de langte. De famengeftelde Blad-
. fteel fchiet midden uit de Kruin als een Pyl
Of Hoorn, gelyk wy dit reeds in andere Palm-
boomen opgemerkt hebben, en de jonge Bla.
> den worden op de zelfde manier gebezigd.
De Bloem- Op dergelyke wyze beftaat het met de Vrugt-
Schoede, maaking. De Kokosboom geeft ook een Zak
o f Scheede uit, in *t Latyn Spathci, in ’t Ma-
leitfch Majang genaamd, en naar een Schuitje
geïykendë ; doch deeze Scheede bevat zo wel
de Bloemen als de Vrugtbeginzels o f de Man-
nelyke en Vrouwelyke Teeldeelen. Als zy
open barst vertoont zig van binnen een Bon.
deltje lange Steelen , die digt op malkander
leggen , en elkander dermaate drukken, dat
zy driekantig worden. Tusfchen de twintig en
dertig van deeze Steelen zitten aan eenen dik.
ïi. deel. i. stuk» Iteo
ken middel-Steel, van kleur bleek o f witagtig I* ,
zynde en zig als lange Koornaairen vertoonen- FyE^ *
de; doordien de grootfle helft, verst van den h o o fd -,
middeldeel a f , digt bezet is met fpitsagtigeSTÜK»
Knoppen, als Tarwkorrels. Deeze openen z ig ,
en geeven ieder een Bloempje u it, van drie
dikke puntige Blaadjes, van binnen zes Meeldraadjes
hebbende , die het eigentlyke Bloei -
zel van deezen Boom uitmaaken. D e Knop
o f Ke lk , daar deeze Bloemen in gezeten hebben,
breidt z ig , na ’t opengaan, overdwars uit,
en de Bloemen vallen aanltonds a f , nalaatende
den blooten Baard.
Aan het agterfte gedeelte van dit Bloemfteel-
tje zitten de Vrugtbeginzels, die zig als platte
breedagtige Wratten voordoen, en waar van
men doorgaans aan ieder -Steeltje maar één o f
twee vindt, en daar van vallen fömtyds nog
eenigen af. Ieder Kalappus - Boom draagt v y f
o f zes zodanige Majapgs, waar van fommigen
nog. ongeopend , anderen bloeijende, anderen
reeds in Vrugt - Trosfen, ’t zy half o f geheel
r y p , veranderd z yn , die men in ’t Portugeefch
Ramo, in ’t Maleitsch Rancké, in ’t Ambonfch
jSfiri Utten noemt. Ieder Tros is dus met
tien, twaalf o f zestien Nooten beladen, doch
op de Oostindifche Eilanden draagen niet meer
dan twee o f drie van deeze Trosfen te gelyk
Vrugt ; zo dat de geheele Kruin aldaar, op ’t
hoogfte , dertig Nooten to r s t; terwyl deeze
Boomen aan de Vaste Kust van Indie en in
V 4 .